Heenwijzingen naar Jezus en hun vervulling

In het Eerste Testament wordt op vele wijzen gesproken over de komst van de Messias. De Here Jezus zei dat Hij kwam om alles te vervullen wat op Hem betrekking had.

Lukas 24:44  [HSV] En Hij zei tegen hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen. 45  Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen. 46  En Hij zei tegen hen: Zo staat er geschreven en zo moest de Christus lijden en uit de doden opstaan op de derde dag. 47  En in Zijn Naam [moet] onder alle volken bekering en vergeving van zonden gepredikt worden, te beginnen bij Jeruzalem. 48  En u bent van deze dingen getuigen.

Dit is een Bijbelstudie die velen van ons graag zouden hebben bijgewoond. Jezus verwees hier naar ‘de Wet van Mozes, de Profeten en de Psalmen’, een uitdrukking voor het gehele Eerste Testament waarin Zijn komst wordt voorzegd. Hij legde aan Zijn discipelen uit welke gedeelten in de Schrift op Hem van toepassing waren, beginnend bij de boeken van Mozes en de Profeten (Lukas 24:27).
Hoewel er geen verslag is van dit onderwijs, hebben wij wel toegang tot dezelfde Bijbelboeken van de Tenach die Jezus gebruikte.

In het Nieuwe Testament zien we talloze voorbeelden van de vervulling van Schriftgedeelten uit het Eerste Testament. Zo krijgen teksten in de Psalmen, die over David lijken te gaan, een vervulling in het leven van Jezus (bijv. Psalm 22:1 in Mat. 27:46; Psalm 41:9 in Joh. 13:18; Psalm 69:4 in Joh. 15:25 en Psalm 110:1 in Lukas 20:42-43).
In het Evangelie van Johannes lezen we dat Filippus aan Nathanaël vertelt: ”Wij hebben Hem gevonden van Wie Mozes in de Wet geschreven heeft, en ook de profeten: Jezus, de Zoon van Jozef, van Nazareth” (Joh. 1:45-46).

In Handelingen 3 benadrukt de apostel Petrus in zijn toespraak dat Jezus de profeet is ‘zoals Mozes’ (Deut. 18:15-19) en dat de profeet en richter Samuel, evenals de profeten die na hem kwamen, Zijn komst hebben aangekondigd (Hand. 3:17-26).
De apostel Paulus onderwijst vanuit de Tenach dat Jezus de Messias is, die moest lijden en uit de dood opstaan (Hand. 17:1-4). Mattheüs citeert regelmatig gedeelten uit het Eerste Testament die door Jezus zijn vervuld (Mat. 1:22; 2:15,17; 4:1; 8:17; 12:17; 13:14,35; 21:4; 27:9). Zo zijn er nog tal van voorbeelden.

Overzicht

In het onderstaande overzicht zijn ruim 300 Bijbelgedeelten uit het Eerste Testament per Bijbelboek gerangschikt. Ze verwijzen op verschillende manieren naar de Here Jezus en Zijn bediening. Soms zijn het profetieën, of het zijn voorafschaduwingen of typologische Bijbelgedeelten. Daarnaast staan de bijbehorende tekstgedeelten (met de vervulling) in het Nieuwe Testament vermeld. (Soms zijn er meer gelijksoortige heenwijzingen. Deze worden apart vermeld omdat die zich in verschillende Bijbelgedeelten bevinden.)

Het overzicht is gebaseerd op de verschillende manieren waarop in het Nieuwe Testament wordt verwezen naar de Here Jezus en Zijn bediening. Veel van de genoemde teksten in de Tenach worden ook in de oude Joodse bronnen, zoals de Talmoed, de Midrasj en de Targoemiem, als Messiaanse heenwijzingen beschouwd. We gaan er hier niet nader op in, maar het komt wel regelmatig in andere artikelen en lessen aan de orde.

Helaas zijn niet alle tekstgedeelten altijd even duidelijk om verbanden te kunnen zien. Het is daarom soms nodig om gebruik te maken van verschillende Bijbelvertalingen (waaronder de HSV en de NBG).

De onderstaande lijst richt zich voornamelijk op teksten die verband houden met de ‘Eerste Komst’ van Jezus. Toekomstige gebeurtenissen worden voor het grootste deel buiten beschouwing gelaten, zoals Zijn ‘Wederkomst’, onze vereniging met Hem en Zijn eeuwige heerschappij, (Hand. 1:11; Mat. 24:30; 1Thes. 4:17; Dan. 7:14; Opb. 11:15; etc.).

In de Tenach zijn verschillende andere schaduwen van Jezus’ bediening te vinden, zoals in de offers, de priesterdienst, de tabernakel, de tempeldienst en de verbonden. Deze onderwerpen komen in dit overzicht vrijwel niet aan de orde. Hieraan besteedt de Hebreeënbrief uitgebreid aandacht.

Op onze website is meer materiaal over bovengenoemde onderwerpen te vinden. In de serie ‘Schaduwen van de Messias’ met aantekeningen wordt aandacht besteed aan verschillende vormen van profetische heenwijzingen. Zie het artikel over Jozef waarin over ‘Jozef als beeld van de lijdende Messias’ wordt verteld.

Veel zegen bij het bestuderen van deze gedeelten!

Heenwijzigingen naar Jezus in Tenach
en de vervulling in het Nieuwe Testament

 Profetie  Omschrijving Vervulling
1.       Gen. 3:15 Zaad van de vrouw Gal. 4:4-5; Mat. 1:18
2.       Gen. 3:15 Hij zal Satans kop vermorzelen Heb. 2:14; 1Joh. 3:8
3.       Gen. 5:24 Schaduw van de hemelvaart Mk. 16:19
4.       Gen. 9:26-27 Een afstammeling van Sem Luk. 3:36
5.       Gen. 12:3 Zegen voor de volken in het Zaad van Abraham Gal. 3:8; Hd. 3:25-26
6.       Gen. 12:7 De belofte aan Abrahams Zaad = de Messias Gal. 3:16
7.       Gen. 14:18 Een priester naar de orde van Melchizedek Heb. 6:20, vgl. Ps. 110:4
8.       Gen. 14:18 Koning van gerechtigheid en koning van vrede Heb. 7:2
9.       Gen. 14:18 Voorafschaduwing van het Laatste Avondmaal Mat. 26:26-29
10.   Gen. 17:19 Het Zaad van Isaak (Gen. 21:12) Rom. 9:7
11.   Gen. 22:1-10 Gehoorzaam tot de dood zoals Izaäk Fil. 2:8; Mat. 26:39
12.   Gen. 22:2 Gods enige zoon zoals Izaäk Joh. 1:18, 3:16
13.   Gen. 22:8 Het Lam Gods waarin Hij zal voorzien Joh. 1:29
14.   Gen. 22:18 Het Zaad van Izaäk zal alle naties zegenen Gal. 3:16
15.   Gen. 26:2-5 Het Zaad van Izaäk beloofd als de Verlosser Heb. 11:18
16.   Gen. 28:11-13 De Brug naar de hemel Joh. 1:51
17.   Gen. 28:14 Het Zaad van Jakob Luk. 3:34
18.   Gen. 49:10 De tijd van Zijn komst Luk. 2:1-7; Gal. 4:4
19.   Gen. 49:10 Het Zaad van Juda Luk. 3:33
20.   Gen. 49:10 Silo = Brenger van rust Mat. 11:28
21.   Gen. 49:10 Silo is de Heerser over alle volken Joh. 17:1-3; Joh. 10:16
22.   Gen. 49:10 Juda bestaat nog als stam Joh. 11:47-52
23.   Ex. 3:13-15 De Grote “IK BEN” Joh. 4:26; 8:58
24.   Ex. 12:5 Een gaaf (smetteloos) Lam Heb. 9:14; 1Pet. 1:19
25.   Ex. 12:13 Het bloed van het Lam redt van de toorn Rom. 5:8,9
26.   Ex. 12:21-27 De Messias is ons Pascha 1Kor. 5:7
27.   Ex. 12:46 Geen been van het Lam wordt gebroken Joh. 19:31-36
28.   Ex. 13:2 Als Eerstgeborene Heilig voor God Luk. 2:23
29.   Ex. 15:2 De EEUWIGE is tot HEIL (Jesjoe’ah) Luk. 1:77, 2:30, 3:6 (zie NBG)
30.   Ex. 16:4 Het ware Brood uit de hemel Joh. 6:32-33, 50-51, 58
31.   Ex. 17:6 De geestelijke rots van Israël 1Kor. 10:4
32.   Lev. 1:2-9 Zijn offer was reukwerk voor God Efez. 5:2
33.   Lev. 16:15,16,19 Het bloed der besprenging Heb. 10:22, 12:24; 1Pet. 1:2
34.   Lev. 16:15-17 Voorafschaduwing van Jezus’ dood om zonden weg te nemen Heb. 9:7-14
35.   Lev. 16:27 Lijden buiten het kamp/de stad Mat. 27:33; Heb. 13:11-12
36.   Lev. 17:11 Het bloed – het leven van het vlees Mat. 26:28; Mk. 10:45
37.   Lev. 17:11 Het is het bloed dat verzoening doet Rom. 3:23-24; 1Joh. 1:7
38.   Lev. 23:36-37 Het Drankoffer: “Als iemand dorst heeft” Joh. 7:37
39.   Num. 9:12 Geen been van Hem gebroken Joh. 19:31-36
40.   Num. 21:9 De slang op een paal – Jezus’ verhoging Joh. 3:14-18; 12:32
41.   Num. 24:8 Geroepen uit Egypte Mat. 2:15, vgl. Hos. 11:1
42.   Num. 24:17 Hij wordt ‘gezien’ in de ‘volheid van de tijd’ Joh. 1:14; Gal. 4:4
43.   Num. 24:17 De ster als teken Mat. 2:2,7,10
44.   Deut. 18:15 “Hij is waarlijk de profeet” Joh. 6:14
45.   Deut. 18:15-16 “Als u Mozes had geloofd, zou u Mij geloven” Joh. 5:45-47
46.   Deut. 18:18 Gezonden door de Vader om Zijn woord te spreken Joh. 8:28-29
47.   Deut. 18:19 Wie niet wil horen, moet zijn zonde dragen Hd. 3:22-23
48.   Deut. 21:23 Vervloekt is hij die aan het hout hangt Gal.  3:10-13
49.   1Sam. 2:10 Gods gezalfde Koning Mat. 28:18; Joh. 12:15
50.   1Sam. 2:35 Een trouwe priester Heb. 2:17; 3:1-3,6; 7:24-25
51.   2Sam. 7:12 Davids zaad Mat. 1:1
52.   2Sam. 7:13 Zijn Koninkrijk is eeuwig 2Pet. 1:11
53.   2Sam. 7:14a De Zoon van God Luk. 1:32; Rom 1:3-4
54.   2Sam. 7:16 Davids huis zal voor eeuwig bestaan Luk. 3:31; Opb. 22:16
55.   2Sam. 23:2 Hij is als het licht in de ochtend Joh. 1:9, vgl. Opb. 22:16
56.   2Kon. 2:11 Voorafschaduwing van de hemelvaart Luk. 24:51
57.   1Kron. 17:11 Davids zaad Mat. 1:1; 9:27
58.   1Kron. 17:12-13 Eeuwige heerschappij op Davids troon Luk. 1:32-33
59.   1Kron. 17:13 “Ik zal Zijn Vader zijn, Hij… mijn Zoon.” Heb. 1:5
60.   Job 9:32-33 Middelaar tussen God en de mens 1Tim. 2:5
61.   Job 19:23-27 De opstanding voorzegd Joh. 5:24-29
62.   Ps. 2:1-3 De vijandschap van voorbestemde koningen Hd. 4:25-28
63.   Ps. 2:2 Bezit de titel Gezalfde (= Messias/Christus) Joh. 1:41; Hd. 2:36
64.   Ps. 2:6 Zijne Karakter – Heiligheid Joh. 8:46; Opb. 3:7
65.   Ps. 2:6 De titel Koning Mat. 2:2
66.   Ps. 2:7 Verklaarde geliefde Zoon Mat. 3:17; Rom 1:4
67.   Ps. 2:7-8 De kruisiging en opstanding aangeduid Hd. 13:29-33
68.   Ps. 2:8-9 Heerser over de natiën met een ijzeren staf Opb. 2:27; 12:5; 19:15
69.   Ps. 2:12 Het leven komt door geloof in Hem Joh. 20:31
70.   Ps. 8:2 Lof uit de mond van kleine kinderen Mat. 21:16
71.   Ps. 8:5-6 Zijn vernedering en verheerlijking Heb. 2:5-9
72.   Ps. 9:7-10 Hij oordeelt de wereld in gerechtigheid Hd. 17:31
73.   Ps. 16:10 Zijn vlees zou geen ontbinding zien Hd. 2:31; 13:35
74.   Ps. 16:9-11 Hij zou opstaan uit de dood Joh. 20:9
75.   Ps. 17:15 De opstanding voorzegd Luk. 24:6
76.   Ps. 18:2-3 De hoorn van de verlossing Luk. 1:69-71
77.   Ps. 22:1 Verlaten vanwege de zonden van anderen 2Kor. 5:21
78.   Ps. 22:1 Kruiswoorden Mat. 27:46
79.   Ps. 22:2 Duisternis tijdens kruisiging Mat. 27:45
80.   Ps. 22:7 ‘Ze trekken de lippen op, zij schudden het hoofd’ Mat. 27:39-44
81.   Ps. 22:8 ‘Hij vertrouwde op God, laat Hij Hem bevrijden’ Mat. 27:43
82.   Ps. 22:12-13 Ze zoeken Zijn dood Joh. 19:6
83.   Ps. 22:14 Bloed stroomde uit Zijn zij Joh. 19:34
84.   Ps. 22:14-15 Zijn kruisdood beschreven Mk. 15:34-37
85.   Ps. 22:15 Hij had dorst Joh. 19:28
86.   Ps. 22:16 Ze doorboorden Zijn handen en voeten Joh. 19:34-37; 20:27
87.   Ps. 22:17-18 Ze keken met leedvermaak naar Hem Luk. 23:34-35
88.   Ps. 22:18 Zij verdeelden Zijn klederen en wierpen het lot Luk. 23:34; Joh. 19:23-24
89.   Ps. 22:20-21 Hij vertrouwde Zich toe aan God Luk. 23:46
90.   Ps. 22:20-21 Satans macht wordt ontnomen Heb. 2:14
91.   Ps. 22:27-28 Hij zal de Heerser van de natiën zijn Kol. 1:16
92.   Ps. 22:31 Het is volbracht Joh. 19:30; Heb. 10:10-12,14,18
93.   Ps. 23:1 “Ik ben de Goede Herder” Joh. 10:11; 1 Pet. 2:25
94.   Ps. 30:3 Zijn opstanding voorspeld Hd. 2:32
95.   Ps. 31:5 “In Uw handen beveel ik Mijn geest “ Luk. 23:46
96.   Ps. 31:11 Zijn kennissen vluchtten voor Hem Mk. 14:50
97.   Ps. 31:13 Zij beraadslaagden om Hem ter dood te brengen Mat. 27:1; Joh. 11:53
98.   Ps. 31:14-15 “Hij vertrouwde op God, laat Hem hem bevrijden” Mat. 27:43
99.   Ps. 34:20 Geen been van Hem gebroken Joh. 19:31-36
100.       Ps. 35:11 Valse getuigen stonden tegen Hem op Mat. 26:59
101.       Ps. 35:19 Hij werd zonder reden gehaat Joh. 15:25
102.       Ps. 38:11 Zijn vrienden stonden in de verte Luk. 23:49
103.       Ps. 38:12 Vijanden proberen Hem in de val te lokken Mk. 14:1; Mat. 22:15; Luk. 20:21
104.       Ps. 38:12-14 Hij zweeg voor Zijn aanklagers Mat. 26:63, 27:12-14; Joh. 19:9
105.       Ps. 38:20 Hij zocht en deed het goede Hd. 10:38
106.       Ps. 40:2-5 NBV: ‘Hij trok mij uit de kuil van het graf’ Joh. 20:20; Hd. 2:24, 13:29-30
107.       Ps. 40:7 ‘In de boekrol is over Mij geschreven’ Lukas 24:27,44; Hd. 10:43; Heb. 10:7
108.       Ps. 40:6-8 Zijn welbehagen – de wil van de Vader doen Mat. 26:42; Joh. 4:34; Heb. 10:5-10
109.       Ps. 40:9 Hij moest de gerechtigheid in Israël prediken Mat. 4:17
110.       Ps. 40:14 Zijn tegenstanders zullen terugwijken Joh. 18:4-6
111.       Ps. 41:9 Verraden door een vriend met wie Hij brood at Joh. 13:18
112.       Ps. 45:6 De Zoon wordt God (Elohiem) genoemd Heb. 1:8, vgl. Joh. 20:28
113.       Ps. 45:7-8 Door God gezalfd als Gezalfde (Christus) Mat. 3:16; Heb. 1:9; Luk. 2:11
114.       Ps. 45:17 Zijn naam zal voor altijd herinnerd worden Efez. 1:20-21; Heb. 1:8
115.       Ps. 49:15 Zijn opstanding uit de dood Mk. 16:6-8,9; Hd. 10:41
116.       Ps. 68:18 Opgevaren naar de hemel Luk. 24:51; Joh. 14:12; Hd. 1:9
117.       Ps. 69:4 Gehaat zonder reden Joh. 15:18,25
118.       Ps. 69:8 Een vreemde voor de eigen broeders Joh. 1:11; 7:5
119.       Ps. 69:9 Hij ijverde voor het huis van de Heer Joh. 2:17
120.       Ps. 69:9 De smaad van zondaars kwam op Hem Rom. 15:3
121.       Ps. 69:14-20 De zielsangst van de Messias voor de kruisiging Mat. 26:36-45
122.       Ps. 69:20 ‘Mijn ziel is buitengewoon bedroefd’ Mat. 26:38
123.       Ps. 69:21 Hij kreeg zure wijn (azijn) aangeboden Mat. 27:34,48; Mk. 15:36
124.       Ps. 69:26 De Verlosser gegeven en geslagen door God Joh. 17:4; 18:11
125.       Ps. 72:10-11 Machtigen zullen voor Hem neerbuigen Mat. 2:1-11, vgl. Fil. 2:10
126.       Ps. 72:13-14 Hij is gekomen om te redden en bevrijden Mat. 18:11; Mk. 1:39
127.       Ps. 72:17 Alle volken zullen in Hem gezegend worden Gal.  3:8,14
128.       Ps. 72:17 Alle volken zullen Hem gezegend noemen Luk. 1:48; Joh. 12:13; Opb. 5:8-12
129.        Ps. 78:1-2 Hij onderwees verborgenheden in gelijkenissen Mat. 13:11,13,34-35
130.       Ps. 79:13 Gods volk vergeleken met schapen Mat. 9:36, 10:6; Joh. 10
131.       Ps. 80:17 De Man van Gods rechterhand Mk. 14:61-62; Hd. 7:55
132.       Ps. 88:4 Zijn lijden onderweg en op Golgotha Mat. 27:26-50
133.       Ps. 88:5-7 Gestorven en begraven Joh. 19:33; Mk. 6:29; Opb. 1:18
134.       Ps. 88:8 Bekenden stonden op een afstand en keken toe Luk. 23:49
135.       Ps. 89:26 Hij noemt God Zijn Vader Joh. 5:18
136.       Ps. 89:27 Hij is de Eerstgeborene Kol. 1:15-18
137.       Ps. 89:27 Hij zal hoger zijn dan alle koningen Luk. 1:32-33; Fil. 2:9-11
138.       Ps. 89:35-37 Davids Zaad blijft eeuwig bestaan Luk. 1:32-33
139.       Ps. 90:2 Hij was er voor de schepping (Micha 5:2) Joh. 1:1-3; Joh. 8:58; Opb. 22:13
140.       Ps. 92:10 Hij zal de hoorn (des Heils) opheffen Lukas 1:69 (vgl. 1Sam. 2:10)
141.       Ps. 91:11-12 De engelen dienden Hem Luk. 4:10-11
142.       Ps. 102:18 Een nieuw volk zal worden geschapen 2Cor. 5:17,18; Ef. 2:10; 1Pet. 2:9,10
143.       Ps. 102:25-27 Door Hem zijn alle dingen geschapen Heb. 1:8-12
144.       Ps. 102:28 Hij blijft eeuwig Dezelfde Heb. 13:8
145.       Ps. 109:25 Voorbijgangers schudden het hoofd Mat. 27:39-40
146.       Ps. 110:1 Zoon van David Mat. 22:41-45
147.       Ps. 110:1 Geplaatst aan de rechterhand van de Vader Mk. 16:19; Hd. 2:34,7:55; Ef. 1:20
148.       Ps. 110:1 Davids zoon wordt Heer genoemd Mat. 22:44-45; Fil. 2:9-11
149.       Ps. 110:4 Een priester naar de orde van Melchizedek Heb. 5:6, 6:20, 7:1,11, 9:11
150.       Ps. 118:22-23 De verworpen steen is tot Hoeksteen geworden Mat. 21:42-43; Hd. 4:11
151.       Ps. 118:26 Gezegend Die komt in de naam van de EEUWIGE Mat. 21:9; Joh. 12:13
152.       Ps. 129:3 Hij werd gegeseld Mat. 27:26
153.       Ps. 132:11 Het zaad van David / een fysieke nakomeling Luk. 1:32; Hd. 2:30
154.       Ps. 132:17 Hij is de Hoorn des Heils (1Sam. 2:10) Luk. 1:69
155.       Ps. 147:3 Hij geneest en verlost (Jes. 61:1) Luk. 4:18-19
156.       Spr. 1:23 Hij zal de Geest van God zenden Joh. 7:37-39, 16:7
157.       Spr. 8:22-23 Voorbestemd van eeuwigheid aan Joh 1:1,2; Kol 1:17; vgl. Opb. 13:8; 1Pet. 1:19
158.       Spr. 30:4 Hij is neergedaald en opgevaren Joh. 3:13, 6:62
159.       Jes. 2:3 Hij zal de volken onderwijzen Luk. 24:47; Joh. 4:25; Hd. 13:47
160.       Jes.2:4 Hij zal de volken oordelen Joh. 5:22; 17:31; Opb. 19:11
161.       Jes. 4:2 Hij is de ‘Spruit’ (Tsèmach) (Jer. 23:5, 33:15) Hebr. 7:14 (NBG)
162.       Jes. 6:9-10 Hij sprak tot een ‘doof volk’ Mat. 13:13-15; Joh. 12:36-45
163.       Jes. 7:14 Geboren worden uit een maagd (als teken) Mat. 1:22,23; Luk. 1:35
164.       Jes. 7:14 Hij is Immanuel (= God is met ons) Mat. 1:18-23; 1Tim. 3:16; Heb. 1:8, vgl. Joh. 20:28
165.       Jes. 8:14 Hij is een steen des aanstoots 1Pet. 2:8
166.       Jes. 9:1-2 Zijn bediening begint in Galilea Mat. 4:12-17
167.       Jes. 9:2 Hij is het Licht Mat. 4:16; Joh. 8:12,12:35,46
168.       Jes. 9:6 Een Kind is ons geboren Luk. 1:31; Joh. 1:14
169.       Jes. 9:6 Een Zoon is ons gegeven Luk. 1:32,35; Joh. 1:14; Rom 1:3-4; 1Tim. 3:16
170.       Jes. 9:6 Gods heerschappij rust op Zijn schouder Mat. 11:27, 28:28; 1Kor. 15:25 Ef.1:21,22; Opb. 19:16
171.       Jes. 9:6 De Wonderbare Raadsman (Pèle Joëets) Mat. 13:54; Luk. 4:22
172.       Jes. 9:6 De Machtige God  (El Gibor) 1Kor. 1:24; Titus 2:3
173.       Jes. 9:6 De Eeuwige Vader  (Avi Ad) Joh. 8:58, 10:30
174.       Jes. 9:6 De Vrede Vorst  (Sar Sjaloom) Joh. 14:27, 16:33  vgl. Ef. 2:14
175.       Jes. 9:7 Om een eeuwig koninkrijk op te richten Luk. 1:32-33; Hebr. 1:8
176.       Jes. 11:1 Hij is de Nètzer – wat verwijst naar Nazarener Mat. 2:23
177.       Jes. 11:1 Een nakomeling van Isaï Luk. 3:23-32; Hand. 13:22,23
178.       Jes. 11:2 Gezalfd door de Geest Mat. 3:16-17; Hd. 10:38
179.       Jes. 11:2 De Geest van Wijsheid en Kennis Kol. 2:2-3
180.       Jes. 11:3 Hij ziet wat in het hart van mensen is Luk. 6:8; Joh. 2:25
181.       Jes. 11:4 Zijn oordeel is rechtvaardig Joh. 8:16; Hd. 17:31
182.       Jes. 11:4 Oordeelt met het zwaard van Zijn mond Opb. 2:16; 19:11, 15
183.       Jes. 11:4,5 Hij oordeelt in gerechtigheid en waarheid Opb. 3:14, 19:11
184.       Jes. 11:10 De heidenen zullen Hem zoeken Mat.12:21; Joh. 12:18-21
185.       Jes. 12:2,3 Hij is Gods Heil (Jesjoe’ah יְשׁוּעָה) Mat. 1:21
186.       Jes. 25:8 Hij rekent af met de dood 2Tim. 1:10; 1Kor. 15:54-57
187.       Jes. 25:8 Hij zal alle tranen afwissen Openbaring 21:4
188.       Jes. 28:16 De Messias is de kostbare hoeksteen Hd. 4:11-12
189.       Jes. 29:14 Hij maakt de wereldse wijsheid dwaas 1Kor. 1:18-31
190.       Jes. 29:18 (vgl. Jes. 35:5) Blinden zien, doven horen Mat. 11:5; Hd. 26:18
191.       Jes. 32:2 Hij zal een schuilplaats zijn Mat. 23:37
192.       Jes. 32:2 Hij geeft levend water  Joh. 4:10
193.       Jes. 32:3 Hij laat mensen met wijsheid spreken Lukas 21:14-15
194.       Jes. 35:4 Hij komt om te verlossen Mat. 1:21
195.       Jes. 35:5-6 Hij zal wonderen doen Mat. 11:2-6
196.       Jes. 40:3-4 (vgl. Mal. 3:1) Voorafgegaan door een wegbereider Lukas 3:4,5; Joh. 1:23
197.       Jes. 40:9 ‘Zie uw God’ 1Tim. 3:16; 1Joh. 5:20,21
198.       Jes. 40:10 Hij brengt Zijn loon Opb. 22:12
199.       Jes. 40:11 Hij is een Herder Joh. 10:10-18; Hebr. 13:20
200.       Jes. 42:1-4 Hij is Gods Knecht en Uitverkorene Mat. 12:18-21; Fil. 2:7
201.       Jes. 42:1 Hij is door God gezalfd met de Geest Luk. 3:22; Hd. 10:38
202.       Jes. 42:2 Hij is zachtmoedig en nederig Mat. 11:28-30
203.       Jes. 42:3 Hij brengt hoop voor hopelozen Joh. 4
204.       Jes. 42:6 Hij is het Licht voor de heidenvolken Luk. 2:32
205.       Jes. 42:1-6 Hij is een wereldwijd mededogen Mat. 28:19-20
206.       Jes. 42:7 Hij opent blinde ogen Joh. 9:25-38
207.       Jes. 42:7 Hij zet gebondenen vrij Luk. 13:16, (vgl. Hd. 12:7)
208.       Jes. 44:3 Hij zal de Geest van God zenden Joh. 16:7-13
209.       Jes. 45:23 Alle knie zal voor Hem buigen Fil. 2:10
210.       Jes. 46:9-10 Hij vervult Gods raadsbesluit Ef. 1:9-11; Hebr. 6:17
211.       Jes. 46:9-10 Hij voorzegt dingen zullen gebeuren Joh. 13:19
212.       Jes. 49:1 Geroepen vanuit de baarmoeder Mat. 1:18-25
213.       Jes. 49:2 Zijn mond is als een zwaard Opb. 1:16, 19:15
214.       Jes. 49:5 Een dienaar uit de baarmoeder Luk. 1:31; Fil. 2:7
215.       Jes. 49:5 Geroepen om Israël te vergaderen Mat .15:24, 23:37
216.       Jes. 49:6 Hij zal Israël weer oprichten Luk. 2:29-32; Hd. 15:16-17
217.       Jes. 49:6 Hij is het Licht voor de volken Luk. 2:32; Joh. 8:12; Hd. 13:47
218.       Jes. 49:6 Zijn Redding reikt tot de einden der aarde Hd. 15:7-18
219.       Jes. 49:7 Hij wordt veracht door Zijn volk Mat. 27:38-44; Joh. 1:11, 8:48-49, 19:14-15
220.       Jes. 50:3 De hemel is zwart bij Zijn vernedering Mat. 27:45; Luk. 23:44-45
221.       Jes. 50:4 Hij is door God onderwezen Joh. 7:15-17; Lukas 4:22
222.       Jes. 50:4 Hij is een raadgever voor vermoeiden Mat. 11:25-30
223.       Jes. 50:5 Hij verkoos gehoorzaamheid Mat. 26:39
224.       Jes. 50:6a ‘Ik gaf Mijn rug aan hen die Mij sloegen’ Mat. 27:26
225.       Jes. 50:6b Hij was geslagen op de wangen Mat. 26:67
226.       Jes. 50:6c Hij werd bespuugd Mat. 27:30
227.       Jes. 52:13 Hij wordt hoog verheven Ef. 1:19-23; Fil. 2:5-11
228.       Jes. 52:14 Hij werd mishandeld Luk. 18:31-34; Mat. 26:67-68
229.       Jes. 52:15 Zijn bloedvergieten besprenkelt naties Heb. 9:13-14, 12:24; Opb. 1:5
230.       Jes. 53:1 Zijn volk wilde Hem niet geloven Joh. 12:37-38; Rom. 10:16
231.       Jes. 53:2 Hij is de Wortel Opb. 22:16
232.       Jes. 53:2 Zijn uiterlijk was van de gewone man Fil. 2:6-8
233.       Jes. 53:3a Hij was veracht Luk. 4:28-29, 9:12; Heb. 12:2-3
234.       Jes. 53:3c Hij was een Man van smarten Mat. 26:37-38; Luk 19:41; Heb. 4:15
235.       Jes. 53:4a Hij is de Geneesheer van zieken Mat. 8:16-17; 1Petr. 2:24
236.       Jes. 53:5a Hij werd in onze plaats gestraft 2Kor. 5:21; Heb. 2:9
237.       Jes. 53:5b Zijn straf brengt ons vrede met God Kol. 1:20
238.       Jes. 53:5c Zijn offer verlost van zonde 1Pet. 2:24
239.       Jes. 53:5d Zijn striemen schenken ons genezing 1 Pet. 2:24
240.       Jes. 53:6a We zijn allen afgedwaald Rom. 3:10-19; 1Pet. 2:25
241.       Jes. 53:6b Hij droeg onze zonde Joh. 1:29; Gal. 1:4; 1Joh. 2:2, 4:10
242.       Jes. 53:7a Hij werd mishandeld Mat. 27:27-31
243.       Jes. 53:7b Hij Zweeg voor zijn aanklagers Mat. 27:12-14; 1Pet. 2:23
244.       Jes. 53:7c Hij stierf als een Offerlam Joh. 1:29; Hd. 8:32; 1Pet. 1:19
245.       Jes. 53:8a Hij werd opgesloten Mat. 26:47-27:31
246.       Jes. 53:8b Hij werd veroordeeld Joh. 18:13-22
247.       Jes. 53:8c Hij werd gedood Joh. 19:7; 1Petr. 3:18
248.       Jes. 53:8d Hij stierf voor de zonden van het volk Joh. 11:50; 1Joh. 2:2; 1Pet. 3:18
249.       Jes. 53:9a Begraven in het graf van een rijke Mat. 27:57
250.       Jes. 53:9b Hij had geen onrecht gedaan Luk. 23:41; Joh. 18:38
251.       Jes. 53:9c Er was geen bedrog in zijn mond 1Pet. 2:22
252.       Jes. 53:10a Om Gods wil stierf Hij voor de mensheid Joh. 18:11; Rom. 8:32
253.       Jes. 53:10b Een offer voor de zonde Mat. 20:28; Gal.  3:13
254.       Jes. 53:10c Hij brengt kinderen voort Joh. 12:24; Heb. 2:13
255.       Jes. 53:10d Hij zou voorspoedig zijn Joh. 17:1-8
256.       Jes. 53:11a Om Gods wil zou Hij lijden Joh. 12:27; Heb. 12:2
257.       Jes. 53:11b Hij zal velen rechtvaardigen Rom 5:8-9, 18-19; Titus 3:7
258.       Jes. 53:11c Hij zal de zonden op Zich nemen Heb. 9:28
259.       Jes. 53:12a Door God verheven vanwege Zijn offer Mat. 28:18; Fil. 2:9-11
260.       Jes. 53:12b Hij legde zelf Zijn leven af Luk. 23:46
261.       Jes. 53:12c Hij werd gerekend tot de overtreders Mk. 15:27-28
262.       Jes. 53:12d Hij nam de zonden op Zich 1Pet. 2:24
263.       Jes. 53:12e Hij bad voor de zondaars Luk. 23:34; Rom 8:34
264.       Jes. 55:1 Hij geeft levend water Joh. 4:14; Opb. 21:6
265.       Jes. 55:3 Luister naar Hem Luk.6:47; Rom. 10:17
266.       Jes. 55:3 Hij ontvangt Davids gunstbewijzen Hd. 13:34
267.       Jes. 55:4a Hij is gesteld tot Getuige Joh. 18:37; Opb. 1:5, 3:14
268.       Jes. 55:4b Hij is gesteld tot Leidsman Heb. 2:10
269.       Jes. 55:5 Hij roept een nieuw volk 1Petr. 2:10
270.       Jes. 55:5 (vgl. Jes. 60:9) God zou Hem verheerlijken Hd. 3:13;
271.       Jes. 59:16a Hij is Middelaar tussen mens en God 1 Tim. 2:5; 1Joh. 2:1
272.       Jes. 59:16b Hij kwam om redding te brengen Joh. 6:40
273.       Jes. 59:20 Hij zou naar Sion komen als Verlosser Luk. 2:38; Rom. 11:26
274.       Jes. 59:21 Hij spreekt alleen Gods woorden Joh. 7:16, 8:36, 17:8
275.       Jes. 60:1-3 Hij is een Licht voor de volken Mat. 4:16; Joh. 1:9; Hd. 26:23
276.       Jes. 61:1a De Geest van God op hem Mat. 3:16-17
277.       Jes. 61:1a Door de Here God gezalfd Hd. 4:27, 10:38
278.       Jes. 61:1b Hij zal het evangelie (goede nieuws) prediken Luk. 4:16-21
279.       Jes. 61:1c Hij zet vrij van de slavernij van de zonde Joh. 8:31-36; Rom. 6:20-22
280.       Jes. 61:1-2a Hij verkondigt Gods genadetijd Luk. 4:19; 2Kor. 6:2
281.       Jes. 61:2 Hij is een Trooster Joh. 14:16; 2Thes. 2:16,17
282.       Jer. 23:5 Hij is de ‘Spruit’ (Tsèmach) van David Vgl. Jer. 33:15; Hebr. 7:14 (NBG)
283.       Jer. 23:5-6 Een nakomeling van David Luk. 3:23-31
284.       Jer. 23:5-6 De Messias is zowel God als Mens Joh. 13:13; 1Tim. 3:16
285.       Jer. 23:6 Hij is HEERE onze gerechtigheid Rom. 3:22; 1Kor. 1:30, 5:21
286.       Jer. 31:31 De Messias is de Middelaar van het Nieuwe Verbond Mat. 26:28; 1Kor. 11:25; Heb. 9:15
287.       Jer. 33:14-15 Hij stamt af van Juda en David Luk. 3:23-31
288.       Ezech. 34:23-24 Hij is Herder die afstamt van David Mat. 1:1; Joh. 10:11,14
289.       Ezech.  37:24-25 Hij is Herder en Koning Luk. 1:31-33; Joh. 10:11,14
290.       Dan. 2:44-45 Hij is de steen die de koninkrijken verbreekt Mat. 21:44; Luk. 20:18
291.       Dan. 7:13 Hij is de Zoon des mensen Joh. 6:62,8:28; Mk. 14:62; Hd. 7:56
292.       Dan. 7:13-14a Hij verschijnt op de wolken Mk. 13:26; Hd. 1:9-11; Opb. 1:7
293.       Dan. 7:13-14b Hij is gesteld boven alle macht 1Kor. 15:27; Ef. 1:20-22
294.       Dan. 7:13-14c Zijn heerschappij is eeuwig Lk. 1:31-33; Ef. 1:21
295.       Dan. 9:24a Hij rekent af me de zonden Gal.  1:3-5; Kol. 2:14; Heb. 9:26
296.       Dan. 9:24a Hij verzoent de ongerechtigheid Rom 5:10; 2Kor. 5:19
297.       Dan. 9:25 Hij komt op Gods tijd (volheid) Galaten 4:4
298.       Dan. 9:26a Hij zou worden gedood Mat. 16:21; 21:38-39
299.       Dan. 9:26b Zijn dood is niet voor Hemzelf Heb. 2:9, 5:9
300.       Dan. 9:26c Hij sterft voordat de tempel wordt verwoest Mat. 24:1-2; Lk. 19:44
301.       Hos. 11:1 Hij wordt uit Egypte worden geroepen Mat. 2:15
302.       Hos. 13:14 Hij neemt de prikkel van de dood weg 1Kor. 15:55-57
303.       Joël 2:32 Redding in Zijn Naam Hd. 2:21; Rom 10:13
304.       Jona 1:17 Het teken van Jona Mat. 12:40; 16:4
305.       Micha 5:2a Geboren in Bethlehem Mat. 2:1-6; Joh. 7:42
306.       Micha 5:2b Heerser over Israël Luk. 1:33
307.       Micha 5:2c Hij is er van eeuwigheid her Joh. 8:58
308.       Hag. 2:23 Hij stamt af van Zerubbabel Luk. 3:27
309.       Zach. 3:8 Hij is ‘uitgesproten’ (de Spruit) Hebr. 7:14 (NBG)
310.       Zach. 6:12-13 Hij zal heersen op de troon Mat. 19:28; Heb. 8:1
311.       Zach. 6:12-13 Hij zal priester zijn Heb. 8:1, 9:11
312.       Zach. 9:9b Hij wordt als Sions Koning verwelkomd Mat. 21:8-10
313.       Zach. 9:9c De Messias zal rechtvaardig zijn Joh. 5:30
314.       Zach. 9:9d De Messias zal redding brengen Luk. 19:10
315.       Zach. 9:9e De Messias zal nederig zijn Mat. 11:29 (NBG)
316.       Zach. 9:9f Hij zal op een ezel Sion binnekomen Mat. 21:6-9; Joh. 12:12-14
317.       Zach. 10:4 Hij is de Hoeksteen Ef. 2:20
318.       Zach. 11:12 Verraden voor 30 zilverstukken Mat. 26:14-15
319.       Zach. 11:12-13c 30 Zilverstukken voor de pottenbakker Mat. 27:3-8
320.       Zach. 12:10a De Messias wordt doorstoken Joh. 19:34-37
321.       Zach. 12:10b (HSV -> MIJ) Daarbij zullen ze God aanschouwen Joh. 10:30, 14:9
322.       Zach. 13:7a De Herder is Gods Metgezel Joh. 18:11
323.       Zach. 13:7a Gods Herder wordt geslagen Mat. 26:31
324.       Zach. 13:7d De schapen worden verstrooid Mat. 26:31,32,56;
325.       Zach. 14:4 Hij komt terug op de Olijfberg Hd. 1:11-12
326.       Mal 3:1a Boodschapper om de weg voor de Messias voor te bereiden Mk. 1:1-8
327.       Mal 3:1b Plotselinge verschijning in de tempel Mk. 11:15-16
328.       Mal 3:1c Boodschapper van het nieuwe verbond Luk. 4:43
329.       Mal. 4:5 Zijn voorloper in de geest van Elia Mat. 3:1-3; 11:10-14; 17:11-13
330.       Mal. 4:6 De voorloper zou velen tot rechtvaardigheid brengen Luk. 1:16-17

Woordenlijst

  • Tenach / Tanach

    (תְּנַ״ךְ-תַּנַ״ךְ)

    De Hebreeuwse Bijbel of het Eerste Testament/Verbond. Vanaf de 2e eeuw door Christenen het Oude Testament genoemd, een naam die Joden liever niet gebruiken. Het woord TeNaCH is samengesteld uit de Hebreeuwse beginletters van de drie delen: Tora (T),... [Lees meer]