Heenwijzingen naar Jezus en hun vervulling
In het Eerste Testament wordt op vele wijzen gesproken over de komst van de Messias. De Here Jezus zei dat Hij kwam om alles te vervullen wat op Hem betrekking had.
Lukas 24:44 [HSV] En Hij zei tegen hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen. 45 Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen. 46 En Hij zei tegen hen: Zo staat er geschreven en zo moest de Christus lijden en uit de doden opstaan op de derde dag. 47 En in Zijn Naam [moet] onder alle volken bekering en vergeving van zonden gepredikt worden, te beginnen bij Jeruzalem. 48 En u bent van deze dingen getuigen.
Dit is een Bijbelstudie die velen van ons graag zouden hebben bijgewoond. Jezus verwees naar ‘de Wet van Mozes, de Profeten en de Psalmen’, een uitdrukking voor het gehele Eerste Testament waarin Zijn komst wordt voorzegd. Hij legde aan Zijn discipelen uit welke gedeelten in de Schrift op Hem van toepassing waren, beginnend bij de boeken van Mozes en de Profeten (Lukas 24:27).
Hoewel er geen verslag is van dit onderwijs, hebben wij wel toegang tot dezelfde Bijbelboeken van Tenach die Jezus gebruikte.
In het Nieuwe Testament vinden we talloze voorbeelden van vervullingen van Schriftgedeelten. Zo krijgen teksten in de Psalmen, die over David lijken te gaan, een vervulling in het leven van Jezus (bv. Psalm 22:1 in Mat. 27:46; Psalm 41:9 in Joh. 13:18; Psalm 69:4 in Joh. 15:25 en Psalm 110:1 in Lukas 20:42-43).
In het Evangelie van Johannes lezen we dat Filippus aan Nathanaël vertelt: ”Wij hebben Hem gevonden van Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en ook de profeten: Jezus, de Zoon van Jozef, van Nazareth” (Joh 1:45-46).
In Handelingen 3 benadrukt de apostel Petrus in zijn toespraak dat Jezus de profeet is ‘zoals Mozes’ (Deut. 18:15-19) en dat de profeet en richter Samuel, evenals de profeten die na hem kwamen, Zijn komst hebben aangekondigd (Hand. 3:17-26).
De apostel Paulus onderwijst vanuit Tenach dat Jezus de Messias is, die moest lijden en uit de dood opstaan (Hand. 17:1-4). Mattheüs citeert regelmatig gedeelten uit het Eerste Testament die door Jezus zijn vervuld (Mat. 1:22; 2:15,17; 4:1; 8:17; 12:17; 13:14,35; 21:4; 27:9). Zo zijn er nog tal van voorbeelden.
Overzicht
In het onderstaande overzicht zijn 200 Bijbelgedeelten uit het Eerste Testament per Bijbelboek gerangschikt . Ze verwijzen op verschillende manieren naar de Here Jezus en Zijn bediening. Soms zijn het profetieën, of het zijn voorafschaduwingen of typologische Bijbelgedeelten. Daarnaast staan de bijbehorende tekstgedeelten (met de vervulling) in het Nieuwe Testament vermeld. (Soms zijn er meer gelijksoortige heenwijzingen. Deze worden apart vermeld omdat die zich in verschillende Bijbelgedeelten bevinden.)
Het overzicht is gebaseerd op de verschillende manieren waarop in het Nieuwe Testament wordt verwezen naar de Here Jezus en Zijn bediening. Om de verbanden goed te kunnen zien is het soms nodig om gebruik te maken van verschillende Bijbelvertalingen (waaronder de HSV en de NBG).
De lijst richt zich voornamelijk op teksten die verband houden met de ‘Eerste Komst’ van Jezus. Toekomstige gebeurtenissen worden buiten beschouwing gelaten, zoals Zijn ‘Wederkomst’, onze vereniging met Hem en Zijn eeuwige heerschappij, (Hand. 1:11; Mat. 24:30; 1Thes. 4:17; Dan. 7:14; Opb. 11:15; etc.).
Niet alle onderwerpen komen in dit overzicht voor. In Tenach zijn meer schaduwen van Jezus’ bediening te vinden, zoals in de offers, de priesterdienst, de tabernakel, de tempeldienst, de verbonden, enz. Hieraan besteedt de Hebreeënbrief uitgebreid aandacht.
Op onze website is meer materiaal over deze onderwerpen te vinden. In de serie ‘Schaduwen van de Messias’ met aantekeningen wordt aandacht besteed aan verschillende vormen van profetische heenwijzingen. Zie voor ‘Jozef als beeld van de lijdende Messias’ het artikel over Jozef.
Inhoudsopgave
Heenwijzigingen naar Jezus in Tenach
en de vervulling in het Nieuwe Testament
[Aan deze webpagina wordt nog gewerkt. De eerste 200 Bijbelverzen uit Tenach zijn inmiddels geplaatst. De komende tijd zullen nog rond 100 Schriftgedeelten worden toegevoegd.]
Profetie | Omschrijving | Vervulling |
1. Gen. 3:15 | Zaad van de vrouw | Gal. 4:4-5; Mat. 1:18 |
2. Gen. 3:15 | Hij zal Satans kop vermorzelen | Heb. 2:14; 1Joh. 3:8 |
3. Gen. 5:24 | Schaduw van de hemelvaart | Mark. 16:19 |
4. Gen. 9:26-27 | Een afstammeling van Sem | Luk. 3:36 |
5. Gen. 12:3 | Zegen voor de volken in het Zaad van Abraham | Gal. 3:8; Hd. 3:25-26 |
6. Gen. 12:7 | De belofte aan Abrahams Zaad = de Messias | Gal. 3:16 |
7. Gen. 14:18 | Een priester naar de orde van Melchizedek | Heb. 6:20, vgl. Ps. 110:4 |
8. Gen. 14:18 | Koning van gerechtigheid en koning van vrede | Heb. 7:2 |
9. Gen. 14:18 | Voorafschaduwing van het Laatste Avondmaal | Mat. 26:26-29 |
10. Gen. 17:19 | Het Zaad van Isaak (Gen. 21:12) | Rom. 9:7 |
11. Gen. 22:8 | Het Lam van God waarin God zal voorzien | Joh. 1:29 |
12. Gen. 22:18 | Het Zaad van Izaäk zal alle naties zegenen | Gal. 3:16 |
13. Gen. 26:2-5 | Het Zaad van Izaäk beloofd als de Verlosser | Heb. 11:18 |
14. Gen. 28:11-13 | De Brug naar de hemel | Joh. 1:51 |
15. Gen. 28:14 | Het Zaad van Jakob | Luk. 3:34 |
16. Gen. 49:10 | De tijd van Zijn komst | Luk. 2:1-7; Gal. 4:4 |
17. Gen. 49:10 | Het Zaad van Juda | Luk. 3:33 |
18. Gen. 49:10 | Silo = Brenger van rust | Mat. 11:28 |
19. Gen. 49:10 | Silo is de Heerser over alle volken | Joh. 17:1-3; Joh. 10:16 |
20. Gen. 49:10 | Juda bestaat nog als stam | Joh. 11:47-52 |
21. Ex. 3:13-15 | De Grote “IK BEN” | Joh. 4:26; 8:58 |
22. Ex. 12:5 | Een gaaf (smetteloos) Lam | Heb. 9:14; 1Pet. 1:19 |
23. Ex. 12:13 | Het bloed van het Lam redt van de toorn | Rom. 5:8,9 |
24. Ex. 12:21-27 | De Messias is ons Pascha | 1Kor. 5:7 |
25. Ex. 12:46 | Geen been van het Lam wordt gebroken | Joh. 19:31-36 |
26. Ex. 13:2 | Als Eerstgeborene Heilig voor God | Luk. 2:23 |
27. Ex. 15:2 | De EEUWIGE is tot HEIL (Jesjoe’ah) | Luk. 1:77, 2:30, 3:6 (zie NBG) |
28. Ex. 16:4 | Het ware Brood uit de hemel | Joh. 6:32-33, 50-51, 58 |
29. Ex. 17:6 | De geestelijke rots van Israël | 1Kor. 10:4 |
30. Lev. 1:2-9 | Zijn offer was reukwerk voor God | Efez. 5:2 |
31. Lev. 16:15,16,19 | Het bloed der besprenging | Heb. 10:22, 12:24; 1Pet. 1:2 |
32. Lev. 16:15-17 | Voorafschaduwing van Jezus’ dood om zonden weg te nemen | Heb. 9:7-14 |
33. Lev. 16:27 | Lijden buiten het kamp/de stad | Mat. 27:33; Heb. 13:11-12 |
34. Lev. 17:11 | Het bloed – het leven van het vlees | Mat. 26:28; Mark. 10:45 |
35. Lev. 17:11 | Het is het bloed dat verzoening doet | Rom. 3:23-24; 1Joh. 1:7 |
36. Lev. 23:36-37 | Het Drankoffer: “Als iemand dorst heeft” | Joh. 7:37 |
37. Num. 9:12 | Geen been van Hem gebroken | Joh. 19:31-36 |
38. Num. 21:9 | De slang op een paal – Jezus’ verhoging | Joh. 3:14-18; 12:32 |
39. Num. 24:8 | Geroepen uit Egypte | Mat. 2:15, vgl. Hos. 11:1 |
40. Num. 24:17 | Hij wordt ‘gezien’ in de ‘volheid van de tijd’ | Joh. 1:14; Gal. 4:4 |
41. Num. 24:17 | De ster als teken | Mat. 2:2,7,10 |
42. Deut. 18:15 | “Hij is waarlijk de profeet” | Joh. 6:14 |
43. Deut. 18:15-16 | “Als u Mozes had geloofd, zou u Mij geloven” | Joh. 5:45-47 |
44. Deut. 18:18 | Gezonden door de Vader om Zijn woord te spreken | Joh. 8:28-29 |
45. Deut. 18:19 | Wie niet wil horen, moet zijn zonde dragen | Hd. 3:22-23 |
46. Deut. 21:23 | Vervloekt is hij die aan het hout hangt | Gal. 3:10-13 |
47. 1Sam. 2:10 | Gods gezalfde Koning | Mat. 28:18; Joh. 12:15 |
48. 1Sam. 2:35 | Een trouwe priester | Heb. 2:17; 3:1-3,6; 7:24-25 |
49. 2Sam. 7:12 | Davids zaad | Mat. 1:1 |
50. 2Sam. 7:13 | Zijn Koninkrijk is eeuwig | 2Pet. 1:11 |
51. 2Sam. 7:14a | De Zoon van God | Luk. 1:32; Rom 1:3-4 |
52. 2Sam. 7:16 | Davids huis zal voor eeuwig bestaan | Luk. 3:31; Opb. 22:16 |
53. 2Sam. 23:2 | Hij is als het licht in de ochtend | Joh. 1:9, vgl. Opb. 22:16 |
54. 2Kon. 2:11 | Voorafschaduwing van de hemelvaart | Luk. 24:51 |
55. 1Kron. 17:11 | Davids zaad | Mat. 1:1; 9:27 |
56. 1Kron. 17:12-13 | Eeuwige heerschappij op Davids troon | Luk. 1:32-33 |
57. 1Kron. 17:13 | “Ik zal Zijn Vader zijn, Hij… mijn Zoon.” | Heb. 1:5 |
58. Job 9:32-33 | Middelaar tussen God en de mens | 1Tim. 2:5 |
59. Job 19:23-27 | De opstanding voorzegd | Joh. 5:24-29 |
60. Ps. 2:1-3 | De vijandschap van voorbestemde koningen | Hd. 4:25-28 |
61. Ps. 2:2 | Bezit de titel Gezalfde (= Messias/Christus) | Joh. 1:41; Hd. 2:36 |
62. Ps. 2:6 | Zijne Karakter – Heiligheid | Joh. 8:46; Opb. 3:7 |
63. Ps. 2:6 | De titel Koning | Mat. 2:2 |
64. Ps. 2:7 | Verklaarde geliefde Zoon | Mat. 3:17; Rom 1:4 |
65. Ps. 2:7-8 | De kruisiging en opstanding aangeduid | Hd. 13:29-33 |
66. Ps. 2:8-9 | Heerser over de natiën met een ijzeren staf | Opb. 2:27; 12:5; 19:15 |
67. Ps. 2:12 | Het leven komt door geloof in Hem | Joh. 20:31 |
68. Ps. 8:2 | Lof uit de mond van kleine kinderen | Mat. 21:16 |
69. Ps. 8:5-6 | Zijn vernedering en verheerlijking | Heb. 2:5-9 |
70. Ps. 9:7-10 | Hij oordeelt de wereld in gerechtigheid | Hd. 17:31 |
71. Ps. 16:10 | Zijn vlees zou geen ontbinding zien | Hd. 2:31; 13:35 |
72. Ps. 16:9-11 | Hij zou opstaan uit de dood | Joh. 20:9 |
73. Ps. 17:15 | De opstanding voorzegd | Luk. 24:6 |
74. Ps. 18:2-3 | De hoorn van de verlossing | Luk. 1:69-71 |
75. Ps. 22:1 | Verlaten vanwege de zonden van anderen | 2Kor. 5:21 |
76. Ps. 22:1 | Kruiswoorden | Mat. 27:46 |
77. Ps. 22:2 | Duisternis tijdens kruisiging | Mat. 27:45 |
78. Ps. 22:7 | ‘Ze trekken de lippen op, zij schudden het hoofd’ | Mat. 27:39-44 |
79. Ps. 22:8 | ‘Hij vertrouwde op God, laat Hij Hem bevrijden’ | Mat. 27:43 |
80. Ps. 22:12-13 | Ze zoeken Zijn dood | Joh. 19:6 |
81. Ps. 22:14 | Bloed stroomde uit Zijn zij | Joh. 19:34 |
82. Ps. 22:14-15 | Zijn kruisdood beschreven | Mark. 15:34-37 |
83. Ps. 22:15 | Hij had dorst | Joh. 19:28 |
84. Ps. 22:16 | Ze doorboorden Zijn handen en voeten | Joh. 19:34-37; 20:27 |
85. Ps. 22:17-18 | Ze keken met leedvermaak naar Hem | Luk. 23:34-35 |
86. Ps. 22:18 | Zij verdeelden Zijn klederen en wierpen het lot | Luk. 23:34; Joh. 19:23-24 |
87. Ps. 22:20-21 | Hij vertrouwde Zich toe aan God | Luk. 23:46 |
88. Ps. 22:20-21 | Satans macht wordt ontnomen | Heb. 2:14 |
89. Ps. 22:27-28 | Hij zal de Heerser van de natiën zijn | Kol. 1:16 |
90. Ps. 22:31 | Het is volbracht | Joh. 19:30; Heb. 10:10-12,14,18 |
91. Ps. 23:1 | “Ik ben de Goede Herder” | Joh. 10:11; 1 Pet. 2:25 |
92. Ps. 30:3 | Zijn opstanding voorspeld | Hd. 2:32 |
93. Ps. 31:5 | “In Uw handen beveel ik Mijn geest “ | Luk. 23:46 |
94. Ps. 31:11 | Zijn kennissen vluchtten voor Hem | Mark. 14:50 |
95. Ps. 31:13 | Zij beraadslaagden om Hem ter dood te brengen | Mat. 27:1; Joh. 11:53 |
96. Ps. 31:14-15 | “Hij vertrouwde op God, laat Hem hem bevrijden” | Mat. 27:43 |
97. Ps. 34:20 | Geen been van Hem gebroken | Joh. 19:31-36 |
98. Ps. 35:11 | Valse getuigen stonden tegen Hem op | Mat. 26:59 |
99. Ps. 35:19 | Hij werd zonder reden gehaat | Joh. 15:25 |
100. Ps. 38:11 | Zijn vrienden stonden in de verte | Luk. 23:49 |
101. Ps. 38:12 | Vijanden proberen Hem in de val te lokken | Mark. 14:1; Mat. 22:15; Luk. 20:21 |
102. Ps. 38:12-14 | Hij zweeg voor Zijn aanklagers | Mat. 26:63, 27:12-14; Joh. 19:9 |
103. Ps. 38:20 | Hij zocht en deed het goede | Hd. 10:38 |
104. Ps. 40:2-5 | NBV: ‘Hij trok mij uit de kuil van het graf’ | Joh. 20:20; Hd. 2:24, 13:29-30 |
105. Ps. 40:7 | ‘In de boekrol is over Mij geschreven’ | Lukas 24:27,44; Hd. 10:43 |
106. Ps. 40:6-8 | Zijn welbehagen – de wil van de Vader doen | Mat. 26:42; Joh. 4:34; Heb. 10:5-10 |
107. Ps. 40:9 | Hij moest de gerechtigheid in Israël prediken | Mat. 4:17 |
108. Ps. 40:14 | Zijn tegenstanders zullen terugwijken | Joh. 18:4-6 |
109. Ps. 41:9 | Verraden door een vriend met wie Hij brood at | Joh. 13:18 |
110. Ps. 45:6 | De Zoon wordt God (Elohiem) genoemd | Heb. 1:8, vgl. Joh. 20:28 |
111. Ps. 45:7-8 | Door God gezalfd als Gezalfde (Christus) | Mat. 3:16; Heb. 1:9; Luk. 2:11 |
112. Ps. 45:17 | Zijn naam zal voor altijd herinnerd worden | Efez. 1:20-21; Heb. 1:8 |
113. Ps. 49:15 | Zijn opstanding uit de dood | Mark. 16:6-8,9; Hd. 10:41 |
114. Ps. 68:18 | Opgevaren naar de hemel | Luk. 24:51; Joh. 14:12; Hd. 1:9 |
115. Ps. 69:4 | Gehaat zonder reden | Joh. 15:18,25 |
116. Ps. 69:8 | Een vreemde voor de eigen broeders | Joh. 1:11; 7:5 |
117. Ps. 69:9 | Hij ijverde voor het huis van de Heer | Joh. 2:17 |
118. Ps. 69:9 | De smaad van zondaars kwam op Hem | Rom. 15:3 |
119. Ps. 69:14-20 | De zielsangst van de Messias voor de kruisiging | Mat. 26:36-45 |
120. Ps. 69:20 | ‘Mijn ziel is buitengewoon bedroefd’ | Mat. 26:38 |
121. Ps. 69:21 | Hij kreeg zure wijn (azijn) aangeboden | Mat. 27:34,48; Mark. 15:36 |
122. Ps. 69:26 | De Verlosser gegeven en geslagen door God | Joh. 17:4; 18:11 |
123. Ps. 72:10-11 | Machtigen zullen voor Hem neerbuigen | Mat. 2:1-11, vgl. Fil. 2:10 |
124. Ps. 72:13-14 | Hij is gekomen om te redden en bevrijden | Mat. 18:11; Mark. 1:39 |
125. Ps. 72:17 | Alle volken zullen in Hem gezegend worden | Gal. 3:8,14 |
126. Ps. 72:17 | Alle volken zullen Hem gezegend noemen | Luk. 1:48; Joh. 12:13; Opb. 5:8-12 |
127. Ps. 78:1-2 | Hij onderwees verborgenheden in gelijkenissen | Mat. 13:11,13,34-35 |
128. Ps. 79:13 | Gods volk vergeleken met schapen | Mat. 9:36, 10:6; Joh. 10 |
129. Ps. 80:17 | De Man van Gods rechterhand | Mark. 14:61-62; Hd. 7:55 |
130. Ps. 88:4 | Zijn lijden onderweg en op Golgotha | Mat. 27:26-50 |
131. Ps. 88:5-7 | Gestorven en begraven | Joh. 19:33; Mark. 6:29; Opb. 1:18 |
132. Ps. 88:8 | Bekenden stonden op een afstand en keken toe | Luk. 23:49 |
133. Ps. 89:26 | Hij noemt God Zijn Vader | Joh. 5:18 |
134. Ps. 89:27 | Hij is de Eerstgeborene | Kol. 1:15-18 |
135. Ps. 89:27 | Hij zal hoger zijn dan alle koningen | Luk. 1:32-33; Fil. 2:9-11 |
136. Ps. 89:35-37 | Davids Zaad blijft eeuwig bestaan | Luk. 1:32-33 |
137. Ps. 90:2 | Hij was er voor de schepping (Micha 5:2) | Joh. 1:1-3; Joh. 8:58; Opb. 22:13 |
138. Ps. 92:10 | Hij zal de hoorn (des Heils) opheffen | Lukas 1:69 (vgl. 1Sam. 2:10) |
139. Ps. 91:11-12 | De engelen dienden Hem | Luk. 4:10-11 |
140. Ps. 102:18 | Een nieuw volk zal worden geschapen | 2Cor. 5:17,18; Ef. 2:10; 1Pet. 2:9,10 |
141. Ps. 102:25-27 | Door Hem zijn alle dingen geschapen | Heb. 1:8-12 |
142. Ps. 102:28 | Hij blijft eeuwig Dezelfde | Heb. 13:8 |
143. Ps. 109:25 | Voorbijgangers schudden het hoofd | Mat. 27:39-40 |
144. Ps. 110:1 | Zoon van David | Mat. 22:41-45 |
145. Ps. 110:1 | Geplaatst aan de rechterhand van de Vader | Mark. 16:19; Hd. 2:34,7:55; Ef. 1:20 |
146. Ps. 110:1 | Davids zoon wordt Heer genoemd | Mat. 22:44-45; Fil. 2:9-11 |
147. Ps. 110:4 | Een priester naar de orde van Melchizedek | Heb. 5:6, 6:20, 7:1,11, 9:11 |
148. Ps. 118:22-23 | De verworpen steen is tot Hoeksteen geworden | Mat. 21:42-43; Hd. 4:11 |
149. Ps. 118:26 | Gezegend Die komt in de naam van de EEUWIGE | Mat. 21:9; Joh. 12:13 |
150. Ps. 129:3 | Hij werd gegeseld | Mat. 27:26 |
151. Ps. 132:11 | Het zaad van David / een fysieke nakomeling | Luk. 1:32; Hd. 2:30 |
152. Ps. 132:17 | Hij is de Hoorn des Heils (1Sam. 2:10) | Luk. 1:69 |
153. Ps. 147:3 | Hij geneest en verlost (Jes. 61:1) | Luk. 4:18-19 |
154. Spr. 1:23 | Hij zal de Geest van God zenden | Joh. 7:37-39, 16:7 |
155. Spr. 8:22-23 | Voorbestemd van eeuwigheid aan | Joh 1:1,2; Kol 1:17; vgl. Opb. 13:8; 1Pet. 1:19 |
156. Spr. 30:4 | Hij is neergedaald en opgevaren | Joh. 3:13, 6:62 |
157. Jes. 2:3 | Hij zal de volken onderwijzen | Luk. 24:47; Joh. 4:25; Hd. 13:47 |
158. Jes.2:4 | Hij zal de volken oordelen | Joh. 5:22; 17:31; Opb. 19:11 |
159. Jes. 4:2 | Hij is de ‘Spruit’ (Tsèmach) (Jer. 23:5, 33:15) | Hebr. 7:14 (NBG) |
160. Jes. 6:9-10 | Hij sprak tot een ‘doof volk’ | Mat. 13:13-15; Joh. 12:36-45 |
161. Jes. 7:14 | Geboren worden uit een maagd (als teken) | Mat. 1:22,23; Luk. 1:35 |
162. Jes. 7:14 | Hij is Immanuel (= God met ons) | Mat. 1:18-23; 1Tim. 3:16; Heb. 1:8, vgl. Joh. 20:28 |
163. Jes. 8:14 | Hij is een steen des aanstoots | 1Pet. 2:8 |
164. Jes. 9:1-2 | Zijn bediening begint in Galilea | Mat. 4:12-17 |
165. Jes. 9:2 | Hij is het Licht | Mat. 4:16; Joh. 8:12,12:35,46 |
166. Jes. 9:6 | Een Kind is ons geboren | Luk. 1:31; Joh. 1:14 |
167. Jes. 9:6 | Een Zoon is ons gegeven | Luk. 1:32,35; Joh. 1:14; Rom 1:3-4; 1Tim. 3:16 |
168. Jes. 9:6 | Gods heerschappij rust op Zijn schouder | Mat. 11:27, 28:28; 1Kor. 15:25 Ef.1:21,22; Opb. 19:16 |
169. Jes. 9:6 | De Wonderbare Raadsman (Pèle Joëets) | Mat. 13:54; Luk. 4:22 |
170. Jes. 9:6 | De Machtige God (El Gibor) | 1Kor. 1:24; Titus 2:3 |
171. Jes. 9:6 | De Eeuwige Vader (Avi Ad) | Joh. 8:58, 10:30 |
172. Jes. 9:6 | De Vrede Vorst (Sar Sjaloom) | Joh. 14:27, 16:33 vgl. Ef. 2:14 |
173. Jes. 9:7 | Om een eeuwig koninkrijk op te richten | Luk. 1:32-33; Hebr. 1:8 |
174. Jes. 11:1 | Hij is de Nètzer – wat verwijst naar Nazarener | Mat. 2:23 |
175. Jes. 11:1 | Een nakomeling van Isaï | Luk. 3:23-32; Hand. 13:22,23 |
176. Jes. 11:2 | Gezalfd door de Geest | Mat. 3:16-17; Hd. 10:38 |
177. Jes. 11:2 | De Geest van Wijsheid en Kennis | Kol. 2:2-3 |
178. Jes. 11:3 | Hij ziet wat in het hart van mensen is | Luk. 6:8; Joh. 2:25 |
179. Jes. 11:4 | Zijn oordeel is rechtvaardig | Joh. 8:16; Hd. 17:31 |
180. Jes. 11:4 | Oordeelt met het zwaard van Zijn mond | Opb. 2:16; 19:11, 15 |
181. Jes. 11:4,5 | Hij oordeelt in gerechtigheid en waarheid | Opb. 3:14, 19:11 |
182. Jes. 11:10 | De heidenen zullen Hem zoeken | Mat.12:21; Joh. 12:18-21 |
183. Jes. 12:2,3 | Hij is Gods Heil (Jesjoe’ah יְשׁוּעָה) | Mat. 1:21 |
184. Jes. 25:8 | Hij rekent af met de dood | 2Tim. 1:10; 1Kor. 15:54-57 |
185. Jes. 25:8 | Hij zal alle tranen afwissen | Openbaring 21:4 |
186. Jes. 28:16 | De Messias is de kostbare hoeksteen | Hd. 4:11-12 |
187. Jes. 29:14 | Hij maakt de wereldse wijsheid dwaas | 1Kor. 1:18-31 |
188. Jes. 29:18 (vgl. Jes. 35:5) | Blinden zien, doven horen | Mat. 11:5; Hd. 26:18 |
189. Jes. 32:2 | Hij zal een schuilplaats zijn | Mat. 23:37 |
190. Jes. 32:2 | Hij geeft levend water | Joh. 4:10 |
191. Jes. 32:3 | Hij laat mensen met wijsheid spreken | Lukas 21:14-15 |
192. Jes. 35:4 | Hij komt om te verlossen | Mat. 1:21 |
193. Jes. 35:5-6 | Hij zal wonderen doen | Mat. 11:2-6 |
194. Jes. 40:3-4 (vgl. Mal. 3:1) | Voorafgegaan door een wegbereider | Lukas 3:4,5; Joh. 1:23 |
195. Jes. 40:9 | ‘Zie uw God’ | 1Tim. 3:16; 1Joh. 5:20,21 |
196. Jes. 40:10 | Hij brengt Zijn loon | Opb. 22:12 |
197. Jes. 40:11 | Hij is een Herder | Joh. 10:10-18; Hebr. 13:20 |
198. Jes. 42:1-4 | Hij is Gods Knecht en Uitverkorene | Mat. 12:18-21; Fil. 2:7 |
199. Jes. 42:1 | Hij is door God gezalfd met de Geest | Lukas 3:22; Hd. 10:38 |
200. Jes. 42:2 | Hij is zachtmoedig en nederig | Mat. 11:28-30 |
Woordenlijst
Tenach / Tanach
(תְּנַ״ךְ-תַּנַ״ךְ)De Hebreeuwse Bijbel of het Eerste Testament/Verbond. Vanaf de 2e eeuw door Christenen het Oude Testament genoemd, een naam die Joden liever niet gebruiken. Het woord TeNaCH is samengesteld uit de Hebreeuwse beginletters van de drie delen: Tora (T),... [Lees meer]