Het Vaderhuis met vele woningen
Inhoudsopgave
Het Vaderhuis
In het huis mijns Vaders zijn vele woningen (anders zou Ik het u gezegd hebben) want Ik ga heen om u plaats te bereiden.[Johannes 14:2]
Bij het lezen van dit vers zien sommigen in gedachten misschien prachtige landhuizen voor zich, terwijl anderen aan een groot bouwwerk met appartementen denken.
Toch is dat waarschijnlijk niet waar de discipelen in de eerste plaats aan zullen hebben gedacht toen Jezus deze woorden sprak.
Het Hebreeuwse woord huis / בית(bait) is in de eerste plaats een uitdrukking voor een hele familie, compleet met arbeiders en vee, of een aanduiding voor de plaats waar deze hele familie woont. Wanneer met er specifiek een gebouw of huis mee wordt bedoeld blijkt dat meestal duidelijk uit de context.
Hetzelfde kan gezegd worden van een vaderhuis. Het vaderhuis (בית־אב/ beth–av) is de plaats waar je wortels liggen, daar waar jouw familie zich bevindt en waar je oorspronkelijk thuishoort1. Zie bijvoorbeeld Genesis 41:51, 46:31 en Richteren 9:18. Daarin komt duidelijk naar voren dat een vaderhuis geen gebouw is.
En Jozef zei tegen zijn broeders en tegen het huis zijns vaders: Ik zal heengaan, het Farao meedelen en hem zeggen: mijn broeders en het huis mijns vaders, die in het land Kanaän waren, zijn tot mij gekomen. [Genesis 46:31]
Een verzameling van tenten
Om er achter te komen wat Jezus precies in Johannes 14:2 bedoelt kunnen we het vers vergelijken met andere Bijbelgedeelten.
Tevens zullen we goed moeten lezen wat er al of niet in het vers staat. Zo zegt de HereJezus niet dat hij ‘een huis’ gaat voorbereiden, maar een ‘plek’ of ‘plaats’ (vergelijk Johannes 14:3).
Een vaderhuis was, zoals we hierboven al zagen, niet een groot wooncomplex met heel veel kamers, maar bestond meestal uit een groep tenten, hutten of andere woningen, die elk hun vaste plaats hadden.
Toen Israël zich nog in de woestijn bevond lagen alle Israëlieten in kleine tentjes of hutjes rondom een grote tent, die in het Hebreeuws de Misjkan ha-Edoet (Woonplaats der Getuigenis)2 of Ohel ha-Moëed (Tent der Samenkomst) wordt genoemd (Exodus 38:21, 40:2). Veel Nederlandse vertalingen gebruiken het woord ‘Tabernakel’.
De Misjkan was de woonplaats van Gods heerlijkheid op aarde en vormde, samen met de tenten van de Israëlieten die er omheen lagen, een aardse afbeelding van Gods Vaderhuis en Zijn troon (Hebreeën 8:5, Openbaring 15:5, vgl. 21:3 en Kolossenzen 2:17)3.
De stammen van Israël waren in 4 groepen verdeeld waarmee zij rondom de Misjkan lagen (zie Numeri 2). Op de vaandels van de 4 groepen stammen stonden volgens een oude Joodse overlevering een leeuw, een mens, een rund en een arend afgebeeld. Het is opmerkelijk dat deze afbeeldingen terug te vinden zijn in de 4 wezens rondom Gods troon (Ezechiël 1:10, 10:14). Alle stammen en families lagen rondom de Tabernakel op specifiek toegewezen plaatsen (zie Numeri 2). Op dezelfde wijze zullen alle heiligen na het overlijden ieder een plaats krijgen rondom Gods troon.
Verder is het opvallend dat de aantallen Israëlieten aan iedere kant van de Tabernakel, in een grafische weergave, een kruis vormen4.
Het lichaam als tent
Het Griekse woord ‘woning’ in Johannes 14:2 is ‘monai’. Het is een oud woord dat alleen hier en in vers 32 wordt gebruikt. Het betekent verblijfplaats of woning, maar zegt niets over de soort verblijfplaats of over het materiaal waarvan de verblijfplaats is gemaakt. ‘Monai’ is afgeleid van het werkwoord ‘meno’ dat verblijven of vertoeven betekent.
We zien daarvan een voorbeeld in Johannes 14:23 waar Jezus zegt: Wanneer iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken (bij hem vertoeven).
Het woord ‘monai’ werd door de Griekse schrijvers gebruikt voor de tenten waarin de soldaten tijdens hun marsen verbleven.
In de Bijbel wordt het menselijk lichaam niet alleen met een tempel, maar ook vaak met een tent vergeleken.
Want ik weet, dat het afleggen van mijn tent (tabernakel) spoedig komt, zoals ook onze Here Jezus Christus mij heeft doen weten. [2 Petrus 1:14]
Een hemelse tent
De woningen in Johannes 14:2 zijn dus de nieuwe lichamen die de gelovigen zullen ontvangen.Dit wordt bevestigd door de woorden van de Here Jezus in Lukas 16:9, waar Hij spreekt over het opgenomen worden in ‘eeuwige tenten’.
En Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten. [Lukas 16:9]
Zoals de Here Jezus na Zijn opstanding een nieuw lichaam had ontvangen, zullen ook wij met een nieuw lichaam worden bekleed.Paulus spreekt in 2 Corinthiërs 5:1-4 eveneens over een hemelse woonplaats die onze aardse tent vervangt. Paulus legt uit dat wij niet in die woning gaan wonen, maar dat we ermee worden bekleed.
Bij de nieuwe lichamen zal er overigens verschil zijn. Niet iedereen heeft dezelfde woning (zie 1 Corinthiërs 15:40,41).
Deze woningen in de hemel zullen dus niet statisch zijn. Dat zien we ook bij de troon van God. Deze is ook niet statisch, maar vol beweging. Volgens de beschrijving in Ezechiël 1, 3 en 10, heeft de troon van God zelfs een soort wielen (in de meeste vertalingen als raderen weergegeven). De Joden noemen de troon van God daarom de Troonwagen of Merkawa.
Hoe dat er allemaal uitziet kunnen wij ons in deze, aan tijd gebonden, driedimensionale wereld helemaal niet voorstellen, maar de Bijbel geeft alvast een glimp van het hemelse. Zeker is, dat het heerlijk zal zijn om in dat Vaderhuis te mogen vertoeven.
Het aardse leven brengen we door in een tent die wordt afgebroken, maar we weten dat God voor ons in de hemel een woning heeft, een eeuwig huis dat geen mensenwerk is.
In die aardse tent leven we zuchtend, en we verlangen ernaar onze hemelse woning over de oude aan te trekken, als wij tenminste, na onze oude kleding uitgedaan te hebben, niet naakt willen staan. Want zolang we in die aardse tent wonen, zuchten we onder een zware last, omdat we onze oude kleding niet willen uitdoen, maar de nieuwe eroverheen willen aandoen, zodat wat sterfelijk is wordt opgeslokt door het leven.
Nu, daarop heeft God zelf ons voorbereid door ons de Geest als voorschot te geven. We houden dus altijd moed! [2 Corinthiërs 5:1-6a GNB]
Voetnoten
- Het woord Misjkan betekent letterlijk verblijfplaats. Het woord Tabernakel, dat in veel vertalingen wordt gebruikt, komt uit het Latijn en betekent tent.
- Jezus noemt eenmaal de tempel het ‘huis van Zijn Vader’ (Johannes 2:16). Maar wanneer Hij in Johannes 14:2 over het vaderhuis spreekt, heeft hij zeker niet de aardse tempel op het oog.
Een begraafplaats wordt in het Hebreeuws ook wel ‘bet-avot’ (בית־אבות) genoemd (huis der vaders/voorvaders), omdat het de plaats is waar je lichaam tot de (voor-)vaders wordt vergaderd.
In de oudheid werd iemand eerst in de grond begraven en op de verjaardag van het overlijden weer opgegraven en hem begraven bij de rest van de familie. Men noemde dit het vergaderen tot de voorvaders (Genesis 25:8, 17, 35:29, 49:29). Er zat dus een jaar tussen de begrafenis en de vergadering tot het voorgeslacht. Tegenwoordig wordt dit niet meer door Joden gedaan, maar wordt na een jaar de matseba (grafsteen) geplaatst. - Het hemelse Vaderhuis zal echter meer dimensies hebben dan het platte vlak waarin de Tabernakel met de stammen zich bevond. Dat verschil is ook zichtbaar wanneer we het aardse Jeruzalem vergelijke met het nieuwe Jeruzalem dat kubusvormig is (Openbaring 21:16).
- Zo worden het oude en het nieuwe verbond in het kruis verenigd. (Deze vereniging vinden we ook terug in de fundamenten en de poorten van het nieuwe Jeruzalem in Openbaring 21:12-14).