Akedat Jitschak
עֲקֵידַת יִצְחַק
Genesis 22:1-19
Inleiding
Het verhaal in Genesis 22 wordt vanuit christelijk oogpunt vaak beschouwd als een beschrijving van Abrahams buitengewone liefde voor God en zijn onwankelbare geloof. Er zit echter veel meer diepte in dit Bijbelgedeelte dan velen zich realiseren. Het is een krachtige Messiaanse profetie die al in het eerste Bijbelboek wordt gepresenteerd.
Jammer genoeg wordt dit Bijbelgedeelte in Christelijke literatuur veelal weergegeven vanuit de vooronderstelling dat Izaäk, op het moment dat de gebeurtenis van Genesis 22 plaatsvond, nog zeer jong was. We vinden dat terug in vrijwel alle christelijke Bijbelverhalen en in afbeeldingen in kinderbijbels. Meestal wordt hij geportretteerd als een knaap van tussen de 7 en 17 jaar oud.
Joodse afbeeldingen van deze zelfde passage zien er echter volstrekt anders uit; Abraham is een oude man, en Izaäk, die hem volgt met het hout voor het offer op zijn rug, is lang van postuur, draagt een baard, en ziet eruit als een volwassen man van rond de dertig.
Het is met name de gangbare Christelijke voorstelling die een aantal prangende vragen oproept. Hoe kan de God van de Bijbel zoiets gruwelijks als een mensenoffer vragen? En dan ook nog eens een kindoffer!
Het doel van dit korte artikel is om met de Bijbel als uitgangspunt enkele misvattingen rond dit fascinerende Bijbelgedeelte te behandelen. Daarbij moeten wij in ons achterhoofd houden dat de Bijbel één geheel vormt en ook als zodanig moet worden gelezen en uitgelegd. Tevens zullen wij ontdekken hoezeer de beide testamenten van de Bijbel onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
Wanneer we de Bijbel verklaren vanuit de context van de gehele Schrift, zullen we niet alleen antwoord krijgen op een aantal moeilijke vragen, maar krijgen wij ook nog eens zicht op de liefdevolle Vader, die bereid was om op te geven wat het meest waardevol voor Hem was, Zijn Zoon. Daarnaast zien wij het beeld van de Zoon die uit eigen vrije wil er voor kiest om Zijn Vader te gehoorzamen, tot het afleggen van Zijn leven aan toe.
Izaäks leeftijd – de dood van Sara
Een van de belangrijkste ‘aanwijzingen’ voor Izaäks leeftijd tijdens deze gebeurtenis, is de context van het verhaal. Onmiddellijk na het gebeuren in Genesis 22, wat door Joden ‘de Akeda’ of ‘de binding van Izaäk’ wordt genoemd, lezen we van de dood van Sara, zijn moeder. Genesis 23 vertelt ons dat zij 127 jaar was toen zij stierf, terwijl in Genesis 17:17 wordt vermeld dat zij 90 jaar was toen Izaäk geboren werd. Hieruit valt op te maken dat Izaäk in de geschiedenis die onmiddellijk aan haar dood voorafgaat, al 37 jaar oud zou kunnen zijn geweest.
Dit wordt nog eens bevestigd door een Joodse Targoem, een verklarende vertaling van de Hebreeuwse Bijbel naar het Aramees, die in de tijd van Jezus, naast de Griekse Septuagint, een van de meest gebruikte vertalingen was. Daar wordt expliciet vermeld dat Izaäk ten tijde van de Akeda 37 jaar oud was1.
Het woord ‘jongen’
Een van de redenen waarom velen altijd hebben gedacht dat Izaäk nog maar een jongen was, op het moment dat hij met Abraham naar Moria ging, is het woordgebruik van de meeste Nederlandse Bijbelvertalingen. In Genesis 22:5 wordt Izaäk in de meeste vertalingen een ‘knaap’ of een ‘jongen’ genoemd. In de Hebreeuwse grondtekst staat hier het woord na’ar (נַעַר). De Engelse New King James-vertaling heeft weloverwogen een voetnoot in de tekst opgenomen om aan te geven dat dit ook vertaald zou kunnen worden met ‘jonge man’2.
Exact hetzelfde Hebreeuwse woord verschijnt twee verzen eerder in Genesis 22:3. Daar wordt na’ar in de NBG-vertaling niet met ‘jongens’, maar met ‘knechten’ vertaald: “Toen stond Abraham des morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn knechten met zich”. Het vers verwijst eenvoudigweg naar twee dienstknechten die met hen meereisden. Door na’ar op een andere manier te vertalen wordt de indruk gewekt dat deze knechten een stuk ouder waren dan Izaäk, terwijl de grondtekst daar geen aanleiding toe geeft. Omgekeerd is het uiterst onwaarschijnlijk dat deze knechten kinderen zouden zijn geweest, aangezien zij alleen voor de heenreis al een drietal dagen moesten reizen. Deze reis ging door een bergachtig en niet ongevaarlijk gebied, terwijl zij slechts één ezel bij zich hadden. Bovendien hadden zij ook nog het hout voor het offer bij zich.
Het gebruik van het woord na’ar
Het woord na’ar (נַעַר) wordt in het Hebreeuws gebruikt om te verwijzen naar een jonge man die nog niet getrouwd is, maar het woord geeft geen leeftijdsindicatie, zoals we kunnen zien vanuit de verscheidene contexten waarin het in de Bijbel voorkomt. Wanneer dit woord wordt gebruikt in de betekenis van een jongeman, is het te vergelijken met het Nederlandse woord ‘alleengaande’ of ‘vrijgezel’. Doordat het woord na’ar niet per definitie iemands leeftijd weergeeft, kan het binnen allerlei contexten worden gebruikt, van de beschrijving van baby Mozes tot en met geoefende krijgslieden (zie verder in de bijlage).
Zou God ooit aan iemand vragen om een kind te offeren?
In Leviticus 18:21 verbiedt de Here God ondubbelzinnig het offeren van kinderen.3 Het is strijdig met Zijn karakter, wat ook uit onderstaande teksten blijkt.
Jeremia 7:31 (NBG) “En zij (de Israëlieten) hebben de hoogten van Tofet gebouwd, die zich in het dal Ben-Hinnom bevinden, om hun zonen en dochters met vuur te verbranden, hetgeen Ik niet geboden heb en wat in Mijn hart niet is opgekomen”.
Soortgelijke verzen vinden wij ook in Jeremia 19:4-5 (NBG): “Omdat zij Mij verlaten, deze plaats ontwijd, en daar voor andere goden die zij niet gekend hebben, offers hebben ontstoken, zij, hun vaderen en de koningen van Juda; en zij deze plaats met het bloed van onschuldigen hebben vervuld, en zij de hoogten van de Baäl gebouwd hebben om hun kinderen als brandoffers voor de Baäl met vuur te verbranden, iets wat Ik niet geboden noch uitgesproken heb en wat Mij niet in de zin is gekomen”.
En in Jeremia 32:35 (NBG): “En zij bouwden de hoogten van de Baäl, die zich in het dal Ben-Hinnom bevinden, om hun zonen en dochters aan de Moloch te wijden, wat Ik hun niet geboden had en wat bij Mij niet opgekomen was, het bedrijven van deze gruwel om Juda te doen zondigen”.
Uit deze verzen blijkt duidelijk dat het offeren van een kind door God als een gruwel wordt beschouwd en dat iets dergelijks nooit bij Hem is opgekomen.
Het begrip ‘brandoffer’
Nu is het eveneens belangrijk om te weten wat de Here God precies aan Abraham vroeg. Om die vraag te beantwoorden zullen we ons weer op de context van de Bijbel als geheel moeten concentreren en zullen we ook opnieuw een kijkje nemen in de Hebreeuwse tekst.
Vrijwel alle Nederlandse vertalingen gebruiken in dit Bijbelgedeelte het begrip ‘brandoffer’. Dit woord is afkomstig uit de Griekse en de Latijnse vertaling van dit gedeelte. In de Latijnse Bijbelvertaling staat het woord holocaustum, wat letterlijk ‘brandoffer’ betekent4. Toch spreekt het Hebreeuwse woord dat hier staat op geen enkele wijze van verbranden of van vuur.
Nu maakt het boek Leviticus wel degelijk expliciet melding van ‘een offer gemaakt door vuur’, maar de Hebreeuwse woorden die in dat geval worden gebruikt, vinden we niet terug in Genesis 22.
Het Hebreeuwse woord dat in Genesis 22 gebruikt wordt is het woord olá (עֹלָה). Het is een erg specifiek woord. Het betekent letterlijk iets dat ‘opgaat’ of ‘opstijgt’.
De Naardense Bijbelvertaling vertaalt het terecht met ‘opgangsgave’. De olá zegt niet zozeer iets over de wijze waarop het offer moet worden gebracht, maar over het doel van het offer, het is iets dat in zijn geheel voor de Here God is. Zo is de Here Jezus de volmaakte ‘opgangsgave’. Om dat een olá volledig was toegewijd aan de Here God, mocht er niet van worden gegeten, dit in tegenstelling tot andere offers, waarbij zowel degene die het offer brengt als de priesters van het offer mochten eten.
De opgangsgave is een van de vrijwillige offers, terwijl er ook verplichte offers waren. Bij het brengen van een ‘opgangsgave’ legde je een dier in jouw plaats op het altaar en het werd geofferd als een verzoeningsoffer5 (zie Leviticus 1:4).
Wanneer de Bijbel spreekt van ‘een offer gemaakt door vuur’, dat wordt daar niet het woord olá (עֹלָה) gebruikt, maar het woord iesjeh (אִשֶּׁה). Er zijn zelfs teksten waar de olá en de iesjeh naast elkaar worden gebruikt, zoals in Leviticus 23:37. Helaas maken veel Bijbelvertalingen geen consequent onderscheid tussen deze twee specifieke Hebreeuwse begrippen. Maar met behulp van de Strong-nummers6 is vrij eenvoudig te achterhalen wat er in de Hebreeuwse grondtekst wordt gebruikt.
Werd Jefta’s dochter verbrand?
Wanneer we begrijpen dat een olá in de eerste plaats een opgangsgave is en niet een vuuroffer, dan vinden we meteen een antwoord op de veelgestelde vraag of Jefta de Gileadiet zijn dochter heeft verbrand.
In Richteren 11 beloofde Jefta God: “Wanneer ik behouden van de Ammonieten terugkeer, zal het eerste dat uit de deur van mijn huis naar mij toekomt de EEUWIGE toebehoren; ik zal hem als olá opdragen.”
Jefta overwon daadwerkelijk de Ammonieten, maar bij zijn terugkeer was het eerste dat hem uit de deur van zijn huis tegemoet kwam, zijn enige kind, zijn dochter. Toen hij haar vertelde van zijn belofte, stond zij erop dat hij deze hield en vroeg slechts om twee maanden met haar vrienden naar de bergen te gaan om ‘haar maagdelijke staat te bewenen’. Dan lezen we in de volgende verzen: “zij heeft geen gemeenschap gehad met een man. En het werd een inzetting in Israël, dat jaarlijks de Israëlitische meisjes gedurende vier dagen in het jaar de dochter van de Gileadiet Jefta gingen bezingen”.
In vrijwel elke vertaling wordt het woord olá in Richteren 11:31 vertaald met ‘brandoffer’. Maar toen Jefta’s dochter een olá of opgangsgave werd, werd zij niet vermoord of verbrand, maar werd ze volledig aan de EEUWIGE gewijd en apart gezet, om nooit te trouwen of kinderen te krijgen (een gigantische opoffering in een cultuur waar de status van een vrouw werd bepaald door kinderen), maar om zichzelf toe te wijden aan de dienst en de voorbede bij de ingang van de tabernakel7. Doordat de meeste vertalingen de opgangsgave van Jefta een brandoffer noemen, zijn er velen die denken dat Jefta zijn dochter daadwerkelijk heeft verbrand.
De volmaakte opgangsgave
In het Nieuwe Testament wordt het offer van de Messias Jezus aan het kruis vergeleken met de allerheiligste offers die in Leviticus beschreven zijn. In Hebreeën 10:8-10 lezen we (NBG): “In de aanhef zegt Hij: Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers, hebt Gij niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht worden. (Doch) daarna heeft Hij gezegd: Zie, hier ben Ik om uw wil te doen. Hij heft het eerste op, om het tweede te laten gelden. Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus”. Jezus’ offer was vrijwillig en geheel voor God. Hij werd zeker niet verbrand.
Izaäk als een type en schaduw van Messias
Het hele verhaal over de binding van Izaäk staat vol met Messiaanse verwijzingen. In de Hebreeuwse traditie is een man tot zijn dertigste verplicht om zijn ouders te gehoorzamen. Na zijn dertigste mag hij voor zichzelf besluiten en is het geen zonde meer is wanneer hij besluit niet te gehoorzamen. Abraham, had als oude man van 137 jaar, nooit in zijn eentje een jonge sterke dertiger kunnen onderwerpen en vastbinden. Izaäk koos uit zijn eigen vrije wil om zijn vader te gehoorzamen. Hij wilde doen wat zijn vader van hem vroeg en was bereid om zijn eigen leven neer te leggen. Hij werd niet gedwongen om dit te doen. Op gelijke wijze koos onze Messias, die ook een ‘dertiger’ was, er voor om, uit Zijn eigen vrije wil, Zijn leven neer te leggen, in gehoorzaamheid aan de wil van Zijn Vader. Beide keuzes leidden ertoe dat alle volken van de aarde gezegend worden8.
Moria – Sion
De plaats waar dit alles plaatsvond wordt het ‘land Moria’ genoemd. In het boek Kronieken wordt verteld dat dit de plek is waar later de tempel is gebouwd (2 Kronieken 3:1). De berg Moria wordt in de Bijbel meestal de berg Sion genoemd, hoewel Sion ook een aanduiding kan zijn voor de hele stad. De berg Sion heeft een aantal toppen, hoewel dat door de tegenwoordige bebouwing niet langer zichtbaar is. Op de meest zuidelijke top, die ook de Tempelberg wordt genoemd, hebben ooit de beide tempels gestaan. De hoogste top is echter aan de noordkant van de bergrug gesitueerd. Aan de voet van deze top, die zich precies 777 meter boven zeeniveau bevindt, is sinds de tijd van Salomo een steengroeve te vinden. Deze is ontstaan doordat op die plaats de stenen zijn uitgehouwen voor de bouw van de eerste tempel. Later werd deze steengroeve een plaats waar executies werden uitgevoerd, waaronder de steniging. De plaats kreeg in het Aramees de bijnaam Golgota, dat letterlijk ‘de schedel’ betekent9. Is het niet bijzonder dat Jezus stierf op de plaats waar de stenen voor de bouw van Gods huis vandaan kwamen?
Het is evenmin toevallig dat Jezus aan de noordkant van de berg Zijn leven heeft afgelegd. De Here God had al in het eerste hoofdstuk van Leviticus aan Mozes en Aäron geïnstrueerd dat het olá-offer, van schapen en geiten expliciet aan de noordzijde van het altaar geslacht moest worden (zie vers 10 en 11)10. Op gelijke wijze toonde God Abraham waar hij deze olá moest brengen. De Bijbel noemt het ‘de plaats’ (merk het verschil op met ‘een plaats’). Die plaats (Genesis 22:4), is volgens de Joodse verklaarders niet alleen de plek waar later Jeruzalem zou worden gebouwd, de stad die door Joden ‘de plaats’ wordt genoemd11, maar specifiek de noordkant van de berg Sion.
Op deze plek verklaarde Abraham profetisch: “God zal Zichzelf in het Lam (niet: een Lam) als opgangsgave voorzien”. Duizenden jaren later riep Johannes de Doper toen hij Jezus voor het eerst zag: “Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Johannes 1:29).
De plek werd genoemd ‘JHWH Jireh’ – ‘de EEUWIGE zal voorzien’. Het Hebreeuws kan ook gelezen worden als ‘God zal worden gezien’. Het doet ons denken aan Jezus’ adembenemende woorden aan Filippus: “Hij die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien”.
Abraham, een vriend van God
Abraham wordt in de Bijbel alom geprezen. Hij werd ‘een vriend van God’ genoemd. We lezen zo vaak in de Bijbel hoe de Here God ernaar verlangt om te delen hoe Hij zich voelt (zie bijvoorbeeld de boeken Jeremia en Klaagliederen). Maar dikwijls draait alles in ons leven, zelfs bij toegewijde christenen, om onszelf. Wij delen al onze smart en pijn, zaken die ons hart raken en waarover we huilen, met God. Maar hoe vaak zijn we ons bewust waar God verdriet over heeft? Een ware vriend is iemand die, naast je vreugde en blijdschap, ook je diepste pijn, je zielenleed en je smarten kent. Vrienden worden bewogen door de nood bij de ander en bekommeren zich om elkaar, omdat zij om elkaar geven. Zo deelde de Here God in Genesis 22 met Abraham hoe het voor Hem voelde om het meest waardevolle dat Hij had op te geven. Van alle ‘grote mannen en vrouwen’ uit Gods Woord, begreep alleen Abraham wat het is om je eigen Zoon uit eigen vrije wil ‘op het altaar te leggen’. Hij durfde dit te doen, omdat hij wist dat Izaäk de zoon van de belofte was, en dat God, indien nodig, hem zelfs uit de dood zou hebben opgewekt (Hebreeën 11:18).
Nog steeds verlangt de Vader ernaar om Zijn hart te delen met hen die de moeite willen nemen om Hem werkelijk te leren kennen. Misschien zal het je hart breken zodra Hij begint om je te laten zien wat Zijn hart zo diep raakt. Maar de Engel van de EEUWIGE heeft voor ons dezelfde boodschap die Hij zo lang geleden aan Abraham beloofde: voorzeker zal Ik u rijkelijk zegenen en uw zaad (nageslacht) talrijk maken (…) en met uw zaad zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat u naar mijn stem gehoord hebt. (Genesis 22:17-18).
Bijlage
Het Hebreeuwse woord Na’ar
De eerste keer dat dit woord in de Bijbel wordt gebruikt, is in Genesis 14:24, waar het wordt gebruikt om de krijgslieden te beschrijven die Abraham met zich meenam om Kedorlaomer te onderwerpen. Deze worden eerder in het hoofdstuk beschreven als 318 geoefende dienstknechten die in zijn eigen huis waren geboren.
In Genesis 19:4 wordt hetzelfde woord gebruikt om de ‘mannen’ te beschrijven die Lots huis omsingelden, met de boosaardige bedoeling om vleselijke kennis aan (= gemeenschap met) zijn gasten te hebben.
In Genesis 21:12, 17-20 wordt het woord na’ar gebruikt om Ismaël te beschrijven, die op dat moment tussen de 16 en 18 jaar oud was.
In Genesis 25:27 wordt na’ar vertaald met het woord ‘jongens’, verwijzende naar Jacob en Esau. “Toen de jongens opgroeiden, werd Esau een man, ervaren in de jacht, een man van het veld, maar Jacob was een huiselijk man, die in tenten woonde”. In deze zin is het erg duidelijk dat het niet gaat over twee kinderen, maar over twee jonge mannen.
In Genesis 37:2 wordt naar Jozef verwezen als een na’ar met een leeftijd van 17 jaar. Na elf jaar gevangenis, op zijn achtentwintigste, wordt er door Farao’s hoofdschenker nog steeds naar hem verwezen als ‘een jonge Hebreeuwse man’ (Genesis 41:12).12
Naar Benjamin wordt, als hij ergens in de twintig is, verwezen als een ‘jongen’ (Genesis 43:8, 44:22, 44:30-34), op het moment dat Jozef zijn broers vraagt hem (Benjamin) met hen mee te nemen zodra zij weer naar Egypte terugkeren.13
In Exodus 2:6 wordt naar de baby Mozes ook verwezen als een na’ar. Evenals verwezen wordt naar de ongeboren Simson, als zijn ouders geïnformeerd werden dat hij een Nazireeër zal zijn (Richteren 13).
In Jozua 6:23 wordt naar de twee verspieders, die uit werden gestuurd om de stad Jericho te verspieden en door Rachab de prostituee werden verborgen, ook verwezen als twee ‘jonge mannen’.
Conclusie
Alles hierboven beschouwende is er geen grond om Izaäks leeftijd te schatten op basis van het gebruik van het woord ‘jongen’. Na’ar geeft geen indictie geeft van de precieze leeftijd van de betrokkene. De vertaling van Genesis 22 is helaas misleidend. ‘Jonge man’ zou in de context eenvoudigweg een betere vertaling geweest zijn.
Voetnoten
- In Genesis 22:5 lezen we (NBG): ‘En Abraham zeide tot zijn knechten [na’ar – meervoud]: Blijft gij hier met de ezel, terwijl ik en de jongen [na’ar] daarginds heengaan; wanneer we hebben aangebeden, zullen wij tot u terugkeren’. De eerste keer wordt na’ar vertaald met ‘knecht’, de tweede keer wordt exact hetzelfde woord vertaald met ‘jongen’. Doordat het woord na’ar op twee manieren is vertaald krijgt de lezer de indruk dat Izaäk jonger zou zijn dan de twee mannen die met hem meekwamen.
- In Leviticus wordt feitelijk verwezen naar de offers aan ‘Moloch’, maar het is interessant te weten dat het woord ‘Moloch’ geen naam, maar een titel is. Het is afgeleid van het Hebreeuwse woord ‘Melech’, wat ‘koning’ betekent. Israël nam zichzelf een andere Heer en een andere Koning in de plaats van de EEUWIGE, de God van Israël. God was hun koning, maar zij verkozen een ander als hun koning. Het Hebreeuws kent geen klinkers, dus de twee woorden ‘Moloch’ en ‘Melech’ worden precies hetzelfde gespeld, en hebben dezelfde betekenis. Het was echter zo’n gruweldaad, dat de Joodse traditie eiste dat andere klinkers gebruikt zouden worden wanneer deze woorden gesproken werden. De klinkers die in ‘Moloch’ gebruikt worden, zijn dezelfde klinkers als in het Hebreeuwse woord voor ‘schandaal’. De rest van het vers in Leviticus is er erg duidelijk in dat dit een zaak is betreffende de eerbaarheid van Gods Naam.
- Het Latijnse woord holocaustum is een woord dat gevormd wordt door de Griekse wortels holo- (= ‘geheel, volledig’) en caust (= ‘verbrand’). Het woord wordt in het Bijbels Latijn gebruikt om te verwijzen naar olá offers. Het woord “holocaust” is afgeleid van het Latijnse holocaustum en kwam voor in de Engelse religieuze vocabulaire van de vroege dertiende eeuw. Het verwijst naar ‘vernieting door vuur’, zelfs in een alledaagse betekenis. In de twintigste eeuw verkreeg het woord “holocaust” in het Engels definitief een nieuwe betekenis, specifiek verwijzend naar de stelselmatige vernietiging van zes miljoen Joden en anderen door de Nazi’s.
- Het Engelse woord atonement (verzoening) werd uitgevonden in de zestiende eeuw door William Tyndale, die erkende dat er geen goede Engelse vertaling was van het Bijbels-Hebreeuwse concept van verzoening. Het woord is opgebouwd uit twee delen: at en onement, om weer te geven dat het om een relatie gaat, en indien nodig, om een herstel of bedekking, of de wegname van zonde, danwel hetgeen dat in de relatie in de weg stond.
- Zie voor het gebruik van en het werken met Strong-nummers het volgende artikel.
- We lezen over deze vrouwen in Exodus 38:8 en 1Samuel 1:22, vandaar dat de zonde van Eli’s zonen zo groot was.
- Dertig was ook de leeftijd waarop priesters, nadat zij eerst 5 jaar waren opgeleid, als volwaardige priesters gingen functioneren.
- Door oorsprong van de naam Golgotha is niet bekend. Wel is er een oude legende die verteld dat de schedel van de eerste mens, Adam, daar zou zijn begraven. Paulus noemt Jezus de laatste Adam (1 Corinthiërs 15:45).
- Het zondoffer en het schuldoffer moesten op die zelfde plaats worden geslacht (Leviticus 4:24, 7:2) omdat zij profetisch heenwijzen naar het offer van de Here Jezus. Het vrede-offer (Christus is onze vrede Efeziërs 2:4) werd meestal ook aan de noordkant geofferd. Alle overige offers zoals dankoffers, mochten overal worden geslacht.
- Het Hebreeuwse woord voor plaats is Makom en in het Jiddisch Mokum. Toen Amsterdam een toevluchtsoord werd voor veel Joden uit andere landen, kreeg Amsterdam de bijnaam Mokum of Mokum Alef, waar bij de Alef staat voor de letter A van Amsterdam.
- In Genesis 41:46 wordt ons verteld dat Jozef dertig jaar oud was toen hij voor Farao stond, en dat zijn ontmoeting met de overste der schenkers en de overste der bakkers twee jaar eerder geschiedde (in Genesis 41:1).
- In Genesis 35:18 lezen we dat werd Benjamin geboren voordat Jozef op zijn zeventiende als slaaf was verkocht. Jozef werd vrijgelaten toen hij dertig was. Dan volgen zeven jaar overvloed en twee jaar hongersnood voordat de Jozefs broers Benjamin naar hem (Jozef) in Egypte brachten (Genesis 45:6). Benjamin was daarom minimaal 22 jaar oud.
Woordenlijst
Septuagint / Septuaginta / LXX
Toen het Grieks in het Oost-Romeinse Rijk de voertaal werd, maakten de Joden rond 200 voor Christus een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel. Deze vertaling, waaraan zeventig rabbijnen zouden hebben gewerkt, kreeg uiteindelijk de Latijnse naam Septuagint. (Het is een afkorting van ‘interpretatio septuaginta interpretum virorum’ – ‘de vertaling van de 70 vertalers’). De Septuagint, soms weergegeven met Romeinse cijfers LXX (=70) wordt in het Nieuwe Testament vaak geciteerd omdat dit ook in het Grieks is geschreven.
De Septuagint is soms verklarend (een parafrase) en daardoor niet altijd een letterlijke vertaling van het Hebreeuws. Zo staat aan het eind van Jesaja 28:16 “wie gelooft, die zal niet haasten”. De Septuagint geeft dit als volgt weer: “Wie in (op) Hem gelooft, zal niet beschaamd worden”.
Petrus citeert deze tekst in 1 Petrus 2:6 niet uit het Hebreeuws, maar uit de Joodse Septuagint.Wanneer gevangen werden vrijgelaten uit de donkere kerkers, was het alsof hun ogen werden geopend. De LXX voegt dit toe aan Jesaja 61:1. Lukas citeert (in hoofdstuk 4:18) letterlijk de Septuagint. Zo zijn er tal van voorbeelden.
De Septuagint is de Bijbelvertalers tot hulp geweest bij het vertalen van Hebreeuwse woorden waarvan de betekenis niet helemaal duidelijk of zelfs onbekend was. ... [Lees meer]
Targum / Targoem
(תרגום)De Targoem is een Aramese parafrase van Tenach. Dat is een verklarende vertaling van de Hebreeuwse Bijbel. De Targoem laat ons zien hoe de Bijbel werd verstaan ten tijde van de tweede tempel.
De Targoem van Genesis vertelt bijvoorbeeld dat Izaäk 37 jaar oud was toen Abraham de opdracht kreeg om hem te offeren. Op gelijke wijze was Jezus ook boven de 30 jaar oud toen Hij stierf als offer voor onze zonde.
Ook werp de targoem licht op bepaalde teksten in het Nieuwe Testament. Zo vinden we in 2 Timotheüs 3:8 de namen van Jannes en Jambres. De targoem (van Jonathan) bij Exodus 7 vertelt ons dat dit twee tovenaars van Farao waren.
Veel van de begrippen die wij in het Nieuwe Testament tegenkomen, zoals ‘het evangelie’ en ‘het koninkrijk van God’ zijn afkomstig uit de Targoem van Jesaja.
De Targoem is in veel Joodse Bijbeluitgaven opgenomen, zoals in de Nederlandse vertaling van de Pentateuch door A.S. Onderwijzer.
In sommige synagogen is het de gewoonte om na de voorlezing van de Tora de Targoem (van Onkelos) voor te lezen.... [Lees meer]