Heiligen of schijnheiligen

Inleiding

In een eerder artikel hebben we gesproken over het feit dat veel mensen niet langer vertrouwd zijn met de taal van de Bijbel. Dat betekent dat we zullen moeten zoeken naar verklaringen of synoniemen die de inhoud goed weergeven.

Deze keer willen we de ‘heiligen’ nader onder de loep nemen. Hierbij denken sommigen al gauw aan personen met een bijzondere positie of roeping, aan mensen die enorm voor hun geloof hebben geleden of overledenen die worden herinnerd vanwege hun bijzondere daden. Bij anderen leeft de gedachte dat met heiligen mensen worden bedoeld die vrijwel geen fouten hebben. De oude Grieken kende het begrip ook al gebruikte het voor personen die apart gezet waren voor het dienen van de goden.

Bij sommigen roept het woord heiligen vooral negatieve associaties op, doordat al snel wordt gedacht aan zweverige personen of aan mensen die een nogal hoge dunk van zichzelf hebben; zogenaamde schijnheiligen.

Wat heiligen niet zijn

Voordat we verder onderzoeken wat heiligen precies zijn, willen we eerst kijken wat de Bijbel niet met een heilige bedoelt:

  1. een persoon die een of meer bijzondere daden op zijn naam heeft staan of voor velen een geweldige voorbeeldfunctie heeft, zoals moeder Teresa;
  2. iemand die bijzondere openbaringen heeft gehad of wonderen doet;
  3. een gestorven persoon die heilig is verklaard (een traditie binnen de Rooms-katholieke kerk);
  4. een persoon die door meditatie een hoge mate van zuiverheid heeft bereikt en vrij is van begeerte, haat en andere smetten. (Dit is geen Bijbelse maar een Boeddhistische definitie).

De oorsprong van het begrip

We komen heiligen voor het eerst in het Eerste Testament tegen, waar de Israëlieten heiligen worden genoemd (zie bijvoorbeeld Psalm 16:3 en 34:9). Nu kregen ze deze kwalificatie niet omdat ze helemaal zonder fouten waren of zich een enorme inspanning getroostten om goed te leven, maar omdat de Here God ervoor had gekozen om hen af te zonderen van de andere volken op aarde (Deuteronomium 7:6, vergelijk Exodus 33:16).

Het Hebreeuwse woord heilig is kodesj. Kodesj betekent niet volmaakt, rein of zonder zonden, maar apart gezet voor een speciaal doel. Hoewel dit niet inhoudt dat je als heilige maar raak kunt leven. De Bijbel benadrukt met dit woord dat iemand bijzonder is doordat hij door God apart is gezet. Zo was binnen het volk Israël de stam Levi afgezonderd voor God (zie Numeri 8:14) en Aäron weer uit de levieten als hogepriester. Maar ook worden de engelen soms heiligen genoemd (Deuteronomium 33:2 vgl. Zacharia 14:5 en Mattheüs 25:31).

Heilig en gewoon

Hoewel het sommigen zal verbazen is ‘heilig’, in het Hebreeuws kodesj 1, niet de tegenstelling van ‘onheilig’ maar van ‘gewoon’, in het Hebreeuws: chol 2. Wanneer iets heilig is betekent dit dus dat het niet langer gewoon of alledaags is, maar apart gezet en bijzonder. In 1 Samuël 21:4 vinden we beide Hebreeuwse begrippen in één Bijbelvers. De priester zegt tegen David: “Ik heb geen gewoon (chol) brood voorhanden, maar er is wel heilig (kodesj) brood”. Dat heilige brood was niet ‘gewoon’ omdat het was apart gezet voor een speciaal doel 3. Om dezelfde reden werden de Israëlieten heiligen genoemd.

In het Nieuwe Testament worden alle gelovigen, zowel bekeerde Joden als niet-Joden, heiligen genoemd (Handelingen 9:13, 32, Romeinen 1:7 etc.). Uit het Eerste Testament blijkt al dat de Here God ook de andere volken op het oog heeft (Jesaja 49:6) en uit hen mensen wil heiligen en zelfs tot priesters wil maken (Jesaja 66:21). De belofte om een heilige natie te vormen is dus eveneens voor gelovigen een de Messias (Christus) Jezus (Titus 2: 11-14, 1 Petrus 2:9 en Openbaring 1:6).

Paulus spreekt in zijn brieven vaak van heiligen omdat hij wil benadrukken dat gelovigen niet uit de wereld zijn weggenomen, maar dat ze in de wereld apart gezet zijn om God toe te behoren en de mensheid te tonen hoe bijzonder hun God is. Zoals de Levieten in Israël waren geheiligd (apart gezet) om het gewone volk tot God te doen naderen, heeft Christus zijn gemeente geheiligd om mensen tot God te brengen.

Ken je ware identiteit

Wanneer iemand werkelijk is bekeerd (een thema dat buiten dit betoog valt) is hij volgens de Bijbel deel van Gods koninkrijk geworden en daardoor bijzonder geworden en dus een heilige. Zoals je niet een beetje zwanger kunt zijn is het onmogelijk om ‘een beetje een heilige’ te zijn. Je bent het of je bent het niet. Als heilige heb je een nieuwe identiteit gekregen.

Dat houdt wel in dat je niet kunt leven zoals mensen in de wereld. Dat is niet omdat je van God minder zou mogen, maar omdat je niet langer ‘gewoon’ bent. Paulus benadrukt bovendien dat we als nieuwe schepsels op dezelfde manier naar elkaar moeten kijken als God naar ons kijkt (2 Corinthiërs 5:16 en 17). De vervulling met de Heilige Geest maakt het mogelijk om ook daadwerkelijk zo te kunnen leven. Bovendien herinnert de Geest je steeds aan het feit dat je nu een kind van God bent geworden die opgroeit naar geestelijke volwassenheid. Hij zorgt ervoor dat je minderwaardigheidsgevoel verdwijnt en dat je gaat beseffen hoe bijzonder je bent; niet langer een schijnheilige, maar een ‘schijn’-heilige; iemand die het licht van Jezus uitstraalt in deze donkere wereld.

In het artikel over heiliging wordt nader ingegaan de betekenis van heiliging en de toepassing daarvan in het dagelijks leven.

Voetnoten

  • Kodesj (קֹדֶשׁ) is afgeleid van een Hebreeuws werkwoord met de betekenis: afzonderen voor een bijzonder doel en toewijden. Het heiligen gebeurde soms door zalving met olie (Leviticus 8:12). De gezaghebbende Joodse geleerde Maimonides (de Rambam) schrijft dat de olie eerst werd gegoten op het hoofd en daarna in de vorm van een X tussen de wenkbrauwen werd aangebracht. Deze X is de vorm van de Griekse letter Chi, de eerste letter van het woord Christus (χριστός = Gezalfde/Messias). Volgens Paulus worden alle gelovigen verzegeld met de Heilige Geest (Efeziërs 1:13, 4:30), waarvan de olie het symbool is.
    Paulus noemt de Hebreeuwse Bijbel (het Eerste Testament) de Heilige Schriften, om daarmee de Bijbel te onderscheiden van andere geschriften (Romeinen 1:2, 2 Timotheüs 3:15).
  • Chol (חֹל) Is afgeleid van een werkwoord dat onder andere betekent leeg zijn of leegmaken, gewoon zijn of gewoon maken. Het werkwoord wordt vaak gebruikt wanneer er gesproken wordt over om te wijden of ontheiligen, maar het kan ook doorboren of verwonden betekenen (Jesaja 53:5, Ezechiël 32:26, Psalm 109:22).
    De scheiding tussen heilig en gewoon heet in het Hebreeuws hawdala. Joden starten de sabbat altijd door die te heiligen met de kiddoesj of kiddesj (heiliging) waarbij na een vaste beracha (zegen) een beker wijn wordt gedronken als onderdeel van een uitgebreidere ceremonie. De sabbat wordt echter niet beëindigd, maar er wordt scheiding (hawdala) gemaakt. De hawdala is een speciale ceremonie waarbij de blijdschap, de smaak, de geur en het licht van de sabbat als het ware worden meegenomen naar de zes werkdagen van de nieuwe week. Zie voor meer over kiddoesj: http://nl.wikipedia.org/wiki/Kidoesj en over hawdala: http://nl.wikipedia.org/wiki/Hawdala.
  • Zo zijn bijvoorbeeld de eerste en de laatste dag van Pesach (Pascha) en van Soekot (het Loofhuttenfeest) heilige dagen, maar de tussenliggende dagen zijn gewone dagen. Om te benadrukken hoe goed en hoe bijzonder een heilige dag is, noemen Joden het ook wel een goede dag oftewel Jom tov (tov = aangenaam, uitstekend, rijkelijk, goed, tof).
    Het eerste dat in de Bijbel heilig wordt genoemd is de zevende dag van de week, de sabbat (Genesis 2:3). De heiligheid van de sabbat heeft dus niet met Israël te maken omdat Israël nog niet bestond, maar met de Here God zelf, die rustte (letterlijk: beëindigde Zijn bezigheden) op deze dag. Daarom wilde Hij dat deze dag voortaan apart zou worden gezet (vgl. Exodus 16:20-25, Exodus 20:11). De eerste christenen kwamen gewoon op de sabbat samen. In Antiochië was dit tot in de vierde eeuw het geval, totdat het door keizer Constantijn verboden werd daar hij een vereerder was van de zonnegod. Daarom kreeg deze dag voortaan de naam zondag.
    In de Bijbel wordt de zondag nergens een ‘heilige dag’ genoemd. Wel is het zo dat christenen in Rome en Noord-Afrika al veel eerder dan in de 4e eeuw op zondag samen kwamen, echter niet als rustdag, maar als ‘vierdag’, om de opstanding van Christus te vieren.
    Een christelijke feestdag die niet op zondag valt wordt door de Rooms-katholieken een heilige dag genoemd en in het Engels Holiday. (Een Holiday is geen vakantiedag. Vakantie kont uit het Latijn en betekent leeg zijn of vrij zijn, vergelijk ons woord vacant.)
    In het Nederlandse taalgebruik heeft een heiligedag ook nog een tweede betekenis gekregen. Wanneer bij het schilderen een stukje ongewild is overgeslagen, wordt dat een heiligedag genoemd.

Woordenlijst

  • Beracha / beroche / berooche

    (ברכה)

    Zegening of dankzegging (in het Grieks eucharistia). Joden gebruiken o.a. voor het nuttigen van voedsel of drank vaste dankzeggingen (Mattheüs15:36, 26:27, Johannes 6:23, Handelingen 27:35, 1 Timotheus 4:3 en 4) Ze zijn ook een onderdeel van de gebeden (Filippenzen 4:6, Efeziërs 5:20).
    De beker van het avondmaal kreeg later de bijnaam ‘beker der dankzegging’ (1 Corinthiërs 10:16) of ‘beker des Heren (1 Corinthiërs 10:21 en 11;27)’.
    De zegen voor het brood is: “Baroech Atta Adonai Elohénoe, Melech ha’olam, ha’motsie lèchem min ha’arets” (Gezegend bent U, Here onze God, koning van het gehele universum, die brood uit de aarde laat voorkomen).
    De zegen voor de wijn is: “Baroech Atta Adonai Elohénoe, Melech ha’olam, Boré prie ha’gafen” (Gezegend bent U, Here onze God, koning van het gehele universum, Schepper van de vrucht van de wijnstok).

  • Kadosj / Kodesj

    (קודש / קדוש)

    Betekenis: Heilig. Het is het tegenovergestelde van gewoon of  alledaags en betekent apartgezet en buitengewoon.

    Zie ook: Heiligen of schijnheiligen.