Het zegenen van God en mensen

Wat is zegenen en hoe doe je het

We zijn niet altijd meer vertrouwd met bepaalde Bijbelse begrippen. Of ze hebben, zoals in dit geval het zegenen, een andere inhoud gekregen. In het moderne spraakgebruik betekent ‘iemand zijn zegen geven’: toestemming verlenen. Maar dat is niet wat de Bijbel met zegenen bedoelt.

Het zegenen van God

Hoewel dat niet in iedere Bijbelvertaling zichtbaar is, spreekt de Bijbel regelmatig over het zegenen van de Here God (1Kronieken 29:20, Psalm 26:12, 103:1, 134:1).
In Deuteronomium 8:10 krijgt Israël de opdracht om na elke maaltijd God te zegenen. Veel vertalingen hebben het werkwoord zegenen (barach) hier met loven of danken weergegeven, omdat dat binnen deze context met zegenen wordt bedoeld.
Zegenen betekent ‘grootmaken’. In de oudheid was het de gewoonte om jezelf voor een koning kleiner te maken, door voor hem te knielen of te buigen. Hierdoor werd de grootheid van de koning zichtbaar benadrukt. Dat is precies wat het Hebreeuwse werkwoord zegenen (barach) betekent: God groot maken door voor Hem te knielen, waarbij wordt beleden hoe groot en machtig Hij is. (Veel vertalingen hebben zegenen daarom met loven vertaald.) In sommige denominaties is het knielen op zulke gebedsmomenten nog steeds gebruikelijk 1.

De zegen over de beker

kiddoesjIn loop van tijd ontstonden er enige vaste zegenspreuken (dankzeggingen), zoals een speciale zegen  bij het nuttigen van brood en wijn (Mattheüs 26:27, 1Corinthiërs 10:16, 11:24). Dit wordt in het Hebreeuws de berachá 2 genoemd en in het Grieks eucharistia (waarvan ‘eucharistie’ is afgeleid). Met deze dankzegging worden nooit voedsel of drank gezegend (grootgemaakt), maar altijd wordt God die deze dingen schenkt gezegend. Zo is bij Joden de standaard zegen ‘over’ de beker wijn: “ Gezegend bent u, Here onze God, Eeuwige Koning, Schepper van de vrucht van de wijnstok” (vgl. Lucas 22:17 en 18) 3.

Het zegenen van mensen

Wanneer het werkwoord zegenen op mensen van toepassing is heeft het een iets andere betekenis. In dat geval vragen wij God om iemand ‘groot te maken’. De Bijbel bedoelt met dit ‘grootmaken’ dat iemand zal toenemen in vruchtbaarheid, gezag, overwinning, gezondheid en overvloed (Genesis 1:28, 14:20, Spreuken 10:22, etc.). Een zegen is dus niet iets vaags of zweverigs maar juist heel concreet.

Rabbijnen benadrukken dat een zegen voor ieder verschillend is; de student gaat beter leren, de handel van de koopman gaat beter gedijen, de zwakke wordt sterker en de verdrietige ontvangt troost en blijdschap.

Petrus schrijft dat we geroepen zijn om de zegen te beërven, maar ook om zelf anderen te zegenen (1Petrus 3:9 ).

De praktijk van het zegenen

Nu is het belangrijk om te weten hoe we het zegenen in de praktijk moeten toepassen. In Numeri 6:22-27 krijgt Aäron van God instructie om het goede van God over het volk Israël uit te spreken 4. Bij de aanvang van de sabbat past de Joodse vader dit toe in zijn gezin, door elk van zijn kinderen de handen op te leggen waarna hij de Aäronitische zegen uit Numeri 6 over hen uitspreekt. Behalve in de synagoge wordt deze zegen in veel kerkgenootschappen gebruikt.

In het Nieuwe Testament zien we een grote vrijheid in het formuleren van een zegen (Galaten 1:3-5, Efeziërs 6:23-24, Filippenzen 4:19-20, 2Thessalonicenzen 1:2, 1Timotheüs 1:2, etc.) Het Griekse werkwoord zegenen (eulogeo) betekent letterlijk ‘goed zeggen’, oftewel het goede van God over iemand uitspreken. Je kunt daarbij ook je eigen woorden gebruiken, zoals: “Ik bid je in de naam van Jezus de zegen van de Here God toe, met vrede, gezondheid, blijdschap, wijsheid en overwinning”. Bidt daarbij vooral dingen die God je op dat moment voor iemand op het hart legt. Ook kun je met een Bijbelgedeelte zegenen, zoals: “De Here zegene u uit Sion, Hij, die hemel en aarde gemaakt heeft” (Psalm 134:3) of met woorden als: “Weest gezegend door de Here…” (2 Samuel 2:5).

Bij het zegenen kun je de handen naar die persoon uitstrekken, waarbij de vingers eventueel iets kunnen worden gespreid (om daarmee te benadrukken dat de zegen niet van jezelf, maar van God komt). Jezus is met opgeheven handen naar de hemel gevaren, terwijl hij Zijn discipelen zegende (Lukas 24:50,51).
Zegenen mag ook door middel van handoplegging, maar vraag dan wel of de ander dat fijn vindt (1Timotheüs 5:22).

Het is een goede gewoonte om je partner en kinderen regelmatig te zegenen, maar ook bijvoorbeeld tijdens het afscheid nemen van bezoek.
Door dit op eenvoudige wijze in praktijk te brengen zal Gods grootheid steeds meer in je dagelijks leven zichtbaar worden. Dat zal altijd weer afstralen op anderen (vgl. Genesis 12:2) zodat ook zij tot leven gaan komen en in het goede van God gaan toenemen.

Verder zijn er dagelijks ontzettend veel aanleidingen om God groot te maken. Joden zegen God niet alleen bij allerlei soorten voedsel, maar ook bij het zien van een regenboog, de eerste bloeiende boom in het voorjaar en zelfs wanneer je op toilet goed bent afgegaan. De Here God is het niet alleen waard, maar Hij verlangt voortdurend naar onze lof en aanbidding (Hebreeën 13:15).

Voetnoten

  • Het werkwoord zegenen (barach/ברך) is taalkundig verwant aan het Hebreeuwse woord knie (bèrech/ברך) dat met dezelfde letters wordt geschreven. In de synagoge wordt tijdens de Amida (het Achttiengebed) bij het zeggen van ‘Baroeg Ata’ (Gezegend zijt Gij) telkens een buiging gemaakt met knieën en rug. Het is opmerkelijk dat de woorden die wij vertalen met prijzen of aanbidden in de oorspronkelijke Bijbeltalen eveneens een lichaamshouding aangeven; prijzen = handen opheffen, aanbidden= je op je gezicht werpen.
  • De beracha (ברכה) wordt  in het Jiddisch ‘broche’ genoemd. Bij de aanvang van de sabbat (en de feestdagen) wordt de zegen over de beker (en het drinken ervan) de ‘kiddoesj’ (קידוש) genoemd (= heiliging), omdat daarmee de bijzondere dag wordt geheiligd (= apart gezet voor een bijzonder doel).
  • Joden spreken van de zegen over de beker (niet het zegenen van de beker). In het Hebreeuws is de zegen over de beker: ברוך אתה ה’ אלהינו מלך העולם, בורא פרי הגפן – Baroeg atá Adonai, Elohénoe, Mèleg ha’olam, boré prie ha-gàfen. Het is opmerkelijk dat in de zegen niet over wijn maar over ‘de vrucht van de wijnstok’ wordt gesproken. Jezus refereert aan de beker in exact dezelfde bewoording (Lucas 22:17 en 18).
  • Bij het zegenen werd in de vroege kerk een kruisteken gemaakt dat in het Latijn ‘signum’ (=teken) werd genoemd. Het Nederlandse woord ‘zegen’ is een verbastering van het Latijnse ‘signum’. In Ezechiël 9 lezen we over mensen die een teken op het voorhoofd krijgen. In het Hebreeuws staat er een tav. De tav is een teken of een letter, die in die periode in de vorm van een kruis werd geschreven. Een tav (of een signum) betekent ook: handtekening. Mensen die in het verleden niet konden schrijven plaatsten altijd een kruisteken als handtekening.

Woordenlijst

  • Adonai / Adonaaj

    (אדוני)

    ‘Mijn Heer’. Door Joden vaak gebruikt  i.p.v. Gods Naam J-H-W-H.

  • Beracha / beroche / berooche

    (ברכה)

    Zegening of dankzegging (in het Grieks eucharistia). Joden gebruiken o.a. voor het nuttigen van voedsel of drank vaste dankzeggingen (Mattheüs15:36, 26:27, Johannes 6:23, Handelingen 27:35, 1 Timotheus 4:3 en 4) Ze zijn ook een onderdeel van de gebeden (Filippenzen 4:6, Efeziërs 5:20).
    De beker van het avondmaal kreeg later de bijnaam ‘beker der dankzegging’ (1 Corinthiërs 10:16) of ‘beker des Heren (1 Corinthiërs 10:21 en 11;27)’.
    De zegen voor het brood is: “Baroech Atta Adonai Elohénoe, Melech ha’olam, ha’motsie lèchem min ha’arets” (Gezegend bent U, Here onze God, koning van het gehele universum, die brood uit de aarde laat voorkomen).
    De zegen voor de wijn is: “Baroech Atta Adonai Elohénoe, Melech ha’olam, Boré prie ha’gafen” (Gezegend bent U, Here onze God, koning van het gehele universum, Schepper van de vrucht van de wijnstok).