Het zachte juk van de Messias

Inleiding

Voor Joden zijn 2 dingen altijd heel belangrijk geweest. Allereerst de ‘kennis van Gods Naam’. Daarmee wordt het leren kennen van God bedoeld. Daarnaast de ‘kennis van Zijn Tora’. Met Tora wordt Gods liefdesverbond met alle beloften en instructies bedoeld.

Het was de opdracht van iedere vader om deze dingen aan zijn gezin te onderwijzen. Zo gauw een kind in staat was om te spreken werd begonnen met het uit het hoofd leren van broches (ברכות/berachot) = dankzeggingen/zegenspreuken) en van korte Bijbelgedeelten1.

Dat onderwijs begon al rond het 3e levensjaar van een kind. De focus was daarbij vooral het trainen van het geheugen.

Vanaf het 5e levensjaar begon het kind met het leren van de letters van het Alefbet, van voor naar achteren (van alef tot tav) en van achteren naar voren.

De taak van de vaders

De primaire opdracht om kinderen te onderwijzen ligt volgens de Bijbel bij de vader. Indien deze afwezig was werd het onderwijs gegeven door een oom of een voogd2. In Deuteronomium staat: “Neem alle grondregels die ik je vandaag opleg ter harte. Prent ze je kinderen in en zeg ze op, thuis en onderweg, wanneer je naar bed gaat en wanneer je opstaat” (GNB Deuteronomium 6:6 en 7). In het Nieuwe Testament wordt er eveneens vanuit gegaan dat de vader dit onderwijs behoort te geven (zie bijvoorbeeld Hebreeën 12:9). Moeders gaven ook onderwijs (Spreuken 31:26) maar dat richtte zich vooral op de oudere dochters. Het eerste onderwijs vond dus altijd plaats in het gezin en in de eerste plaats door de vader. Paulus waarschuwt de vaders wel dat zij redelijk en verstandig met hun kinderen moeten omgaan en hen niet moeten irriteren of tot woede moeten prikkelen. Maar dat zij hen moeten koesteren en opvoeden, en indien nodig, hen corrigeren (zie bijvoorbeeld Efeziërs 6:4). Helaas wordt de rol van de vader in onze tijd meestal niet op een Bijbelse wijze ingevuld. Daarnaast wordt het onderwijs vaak aan leerkrachten en zondagschoolwerkers overgelaten, terwijl de Bijbel de verantwoordelijkheid in de eerste plaats bij de vaders legt.

Een schoolsysteem

In de dagen van Jezus bestond er al een soort schoolsysteem. Vanaf ongeveer het 6e levensjaar gingen kinderen naar de ‘Beth Sefer’. Dat betekent letterlijk: ‘Huis van het Boek’3, omdat voor de lessen over de vaderlandse geschiedenis, de aardrijkskunde, de hygiëne, de godsdienst, de landbouw en ga zo maar door, hoofdzakelijk het Woord van God als instructieboek werd gebruikt. In het Hebreeuws heet een school tot op de dag van vandaag ‘Beth Sefer’.

Tijdens de eerste les deed de leraar, die meestal ook de chazzan4 in de synagoge was, honing op de vingertoppen van de kinderen. Terwijl de kinderenaan de honing mochten likken sprak de leraar: “Mogen Gods woorden zoet als honing zijn voor jullie mond. Mogen Gods woorden het meest verrukkelijke zijn dat jullie ooit hebben geproefd”. Zo leerden kinderen een verband te leggen met Gods Woord en zoete lekkere honing (vergelijk Psalm 119:103 en Spreuken 24:13 en 14).

Daarna werd begonnen met het uit het hoofd leren van het boek Leviticus omdat het belangrijke regels bevat die nodig waren voor het dagelijks leven. Hoewel het kind al wel vertrouwd was met veel van de Bijbelverhalen uit de andere boeken van de Tora, werden als eerste Gods instructies uit het hoofd geleerd (vergelijk Psalm 37:31, 40:8 en 119:11). Verder werden de Joodse gebeden (die tot op de dag van vandaag voor een groot deel uit de Psalmen bestaan) uit het hoofd geleerd.

Geen kinderbijbel

Het is opvallend dat de kinderen rechtstreeks onderwijs uit de Bijbel kregen en niet eerst uit een soort kinderbijbel. Het probleem van onze tijd is dat de meeste kinderbijbels elementen bevatten die uit buiten-Bijbelse bronnen afkomstig zijn of zelfs in tegenspraak zijn met de boodschap van de Bijbel5. Daarnaast versterken de bijgevoegde plaatjes, die kinderen vaak nog beter bijblijven dan de verhalen, dat onjuiste beeld nog meer. Het tweede probleem is dat kinderen al met de paplepel wordt ingegoten dat de ‘echte Bijbel’ veel te moeilijk voor hen is. Joden zien dat anders en leren hun kinderen van jongst af aan vertrouwd te raken met het gehele woord van God6.

De Beth Sefer duurde tot hun 10e levensjaar7. Na 5-6 jaar hadden de kinderen de 5 boeken van Mozes helemaal ‘in hun hart geleerd’ (Deuteronomium 30:14).

Beth Talmoed

Begaafde kinderen mochten ‘doorleren’. Ze gingen dan naar de ‘Beth Talmoed’. Daar leerden zij tot hun 13e of 14e de rest van de Hebreeuwse Bijbel. Op de Beth Talmoed begonnen de nog jonge jongens, elkaar vragen te stellen. De allerbeste leerlingen mochten door naar het hoogste niveau: de ‘Beth Midrasj’. Dit was de opleiding die je nodig had om zelf een leraar of rabbi te worden. Hier leerden zij samen met volwassenen en werden zij ook als volwassenen behandeld.
Daarnaast had de vader nu de opdracht om zijn zoon een beroep te onderwijzen. Dat was meestal het beroep dat de vader zelf uitoefende8.

Onder het Juk van de Rabbi

In de tijd van Jezus had iedere Rabbi eigen talmidiem (leerlingen). Rabbijnen gingen op zoek naar schrandere Beth Midrasj studenten en vroegen dan: “wil je mijn juk op je nemen”? Op deze wijze riep en rabbi een leerling om hem te volgen en precies na te doen wat hij zelf deed.
Wanneer iemand was uitgekozen door een rabbijn werd hij eerst door vader of een oom gezegend met de woorden: “Moge je bedekt worden door het stof van je rabbi”, oftewel volg de rabbi overal en doe precies wat hij doet. De leerlingen zaten in een kring aan de voeten van de rabbi. Paulus had gestudeerd ‘aan de voeten’ van Rabbi Gamaliël (Handelingen 22:3).

Het was de bedoeling dat deze leerlingen later als sjaliach (שליח=gezondene/apostel) werden uitgezonden er vrijwel geen verschil meer zichtbaar was tussen de rabbi en zijn volgelingen (vergelijk Lukas 6:40).

Op dezelfde manier was de Here Jezus door God onderwezen en een Vertegenwoordiger en Sjaliach van Zijn Vader (Johannes 5:19-37, 8:28-42, 12:49).
Hij deed precies wat Hij de Vader had zien doen – zelfs het lopen over de zee (Job 9:8, Mattheüs 14:25-33) – er was hierdoor geen zichtbaar verschil tussen Jezus als gezondene en de Vader als zender.

De apostel Petrus kopieerde Jezus weer nauwkeurig, zodanig zelfs, dat hij als enige leerling Hem wilde volgen bij het lopen over het water! Dit was dus geen overmoed van de discipel.
De apostel Paulus, zelf een vroegere rabbi, roept de Corinthiërs op om hem te volgen: “Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” (1 Corinthiërs 11:1).

Een eervolle roeping

Voor een familie was het een grote eer wanneer iemand uit hun midden door een rabbi werd geroepen. Zo was het eveneens een grote eer voor de vissers uit Galilea, een gebied waar meestal op neer werd gekeken, om door Rabbi Jezus te worden uitgekozen als talmied (leerling). Voor God bestaan er geen kansloze of minderwaardige mensen!

Hoewel sommige Rabbijnen het juk voor hun talmidiem extreem zwaar maakten, door hen zware9 lasten (= moeilijke voorschriften) op te leggen, zei Jezus: “Mijn juk is zacht en Mijn last is licht”. Hij roept ook nu nog tegen allen vermoeid zijn: “leer van Mij” (Mattheüs 11:29-30).

Anderen laten proeven

Jezus liet Zijn volgelingen de krachten van het koninkrijk proeven, zoals de schoolmeester de honing liet proeven, en nam hen voortdurend mee onder Zijn juk en leerde hen hoe ze konden functioneren in Gods koninkrijk.

Naar het voorbeeld van Jezus, mogen wij ook anderen meenemen om hen te laten proeven van de dingen van God. Dat laten proeven begint allereerst bij onze kinderen (Klaagliederen 3:27).

Vragen om over na te denken

  1. Zijn wij bereid om het juk van Jezus’ onderwijs helemaal op ons te nemen?
  2. Zijn wij bereid om ons onder het juk van andere leiders en eveneens van onze medeleiders, te stellen?
  3. Welk juk leggen wij onze kinderen of onze geestelijke kinderen op?
  4. Zijn wij bereid om biddend op zoek te gaan naar talmidiem (leerlingen) die wij mogen onderwijzen wat wij zelf hebben geleerd?

Voetnoten

  • Omdat geschreven tekst in die tijd niet ruim voor handen was, lag de nadruk vooral op het uit het hoofd leren.
  • Jezus zal zijn onderwijs hoogstwaarschijnlijk van Jozef hebben ontvangen.
  • De Beth Sefer was meestal een onderdeel van een synagoge.
  • De chazzan is degene die voorgaat bij een Joodse gebedsdienst.
  • Denk bijvoorbeeld aan alle zaken rond de geboorte van Jezus die nergens in het Nieuwe Testament worden genoemd; zoals Maria die op een ezel naar Bethlehem rijdt, de geboorte in een stal, de os en de ezel, het bezoek van drie wijzen en zingende engelen. Hoewel Joodse kinderen ook verhalen kregen te horen uit de mondelinge overlevering, werden deze niet vermengd met het uit het hoofd leren van het Woord van God.
  • Dit wil overigens niet zeggen dat er naast de Bijbel geen andere dingen worden onderwezen.
  • De klassen hadden in de Talmoedische tijd per leraar maximaal 25 leerlingen. Wanneer de klas 40 leerlingen had dan kwam er een hulpleraar bij. Het lezen stond op de tweede plaats, maar schrijven werd niet standaard onderwezen.
  • Jezus was net als zijn vader een tekton. Het Griekse woord tekton dat meestal met timmerman wordt vertaald betekent veel meer; een tekton was meestal een bouwer van huizen of een aannemer. (Jezus had verstand van fundamenten en hoekstenen en gebruikte in zijn onderwijs veel voorbeelden uit de bouw.)
  • In de Bijbel kan het woord zwaar, afhankelijk van de context, ook moeilijk beteken of ernstig, streng of gewichtig ((vgl. het Duitse woord ‘schwer’). Het Hebreeuwse woord is verwant aan de lever, het zwaarste orgaan in de buik. Het Nederlandse woord barometer (die de druk van de lucht meet) is van het Griekse woord zwaar (barus of baros) afgeleid.

Woordenlijst

  • Alefbet / Alefbeth

    (אלף-בית)

    Het Hebreeuwse alfabet, genoemd naar de eerste twee letters; alef (ﬡ) en bet (ב). Het alefbet bestaat uit 22 letters.
    Met behulp van het virtuele toetsenbord kan Hebreeuws worden getypt.
    Op deze pagina is meer informatie over het alefbet en de betekenis van de letters te vinden.

  • Tora / Torah / Thora

    (תורה)

    Aanduiding voor de 5 boeken (of de wet) van Mozes.

    Letterlijk: instructie. Tora is afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord ‘jarah’ dat o.a. betekent: een doel raken, onderwijzen, maar ook regenen (Hosea 6:3). Het is een antoniem (tegenstelling) van het Hebreeuwse werkwoord ‘doel missen’ oftewel ‘zondigen’.
    Het woord Tora heeft een aantal verschillende betekenissen:

    1. Instructie, onderwijzing (spreuken 3:1).
    2. Een aanduiding voor de 5 boeken van Mozes, de Pentateuch. (Meestal vertaald met ‘Wet’ of ‘de Wet van Mozes’, zoals in Mattheüs 11:13: “al de Profeten en de Wet (= de Pentateuch) hebben geprofeteerd tot Johannes toe”.
    3. Soms een aanduiding voor het boek Deuteronomium (het boek der wet).
    4. Een boekrol met de 5 boeken van Mozes (sefer Tora).
    5. Het hele Eerste/Oude Testament (door Joden Tenach genoemd).
    6. De wet van Christus (1 Cor. 9:21, Gal. 6:2, Joh. 13:34,35)

    Naast de geschreven Tora kennen Joden de mondelinge Tora. Dat zijn de lessen en instructies die van vader op zoon zijn doorgegeven en die na de verwoesting van de tempel op schrift zijn gesteld in o.a. de Misjna.